Gegevensbescherming

Rekenkamer Midden-Groningen: integriteit

De rekenkamer van Midden-Groningen is geïnteresseerd in de vraag op welke wijze de gemeente oog heeft voor de borging van integriteit. De rekenkamer heeft, in afstemming met de Auditcommissie, de keuze gemaakt om onderzoek uit te voeren naar de vraag op welke wijze de gemeente Midden-Groningen oog heeft voor de borging van integriteit. De scope van het onderzoek richt zich op de volgende onderzoeksonderwerpen:

— integriteit ambtenaren
— integriteit politieke ambtsdragers (leden B&W en raadsleden)
— frauderisicobeheersing en misbruik & oneigenlijk gebruik
— ondermijning
— ongewenste omgangsvormen
— relevante raakvlakken van integriteit met informatievoorziening en privacy 

Het onderzoek wordt uitgevoerd door Pro Facto.

WODC: evaluatie Wet biometrie in de vreemdelingenketen

De Wet biometrie in de vreemdelingenketen (Wbvk) regelt het gebruik van vingerafdrukken en gezichtsopnames bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid. Die wet is volgens ketenpartners in de migratieketen van groot belang bij de uitvoering van hun werk, maar het blijkt niet goed mogelijk om dit belang met cijfers te onderbouwen. Daarmee wordt niet voldaan aan de eis van de Raad van State om nut en noodzaak van de wet op basis van een kwantitatieve analyse aan te tonen. Het is een politieke afweging of de positieve verklaringen van ketenpartners voldoende zijn om de Wbvk te verlengen.

Dat is de conclusie van de derde evaluatie van de Wbvk die door Pro Facto en Viola Bex van de Universiteit Utrecht is uitgevoerd. Net als bij de vorige twee evaluaties hebben we onderzocht wat nut, noodzaak en effectiviteit van de Wbvk zijn. Vooral uit interviews met ketenpartners in de migratieketen blijft het beeld overeind dat gebruik van biometrische gegevens over de volle breedte van de migratieketen (en daarmee ook de Wbvk) van groot belang is. Zonder biometrie daalt de betrouwbaarheid van gegevens en de doelmatigheid van processen. Het is echter onmogelijk om deze verklaringen van ketenpartners met cijfers te staven. Er is namelijk niet gemeten hoe de situatie vóór de inwerkingtreding van de Wbvk (in 2014) was. Ook kan effectiviteit van de Wbvk niet worden gemeten vanwege zogenaamde ‘dark number-problematiek’: het aantal daadwerkelijk gepleegde gevallen van identiteitsfraude is niet bekend. Of de Wbvk bijdraagt aan het tegengaan daarvan, kan dus niet worden vastgesteld.

Het rapport is hier beschikbaar. Daarnaast is er een factsheet met de belangrijkste uitkomsten.

WODC: evaluatie Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding

De Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) is sinds de inwerkingtreding op 1 maart 2017 slechts beperkt toegepast. Er zijn 13 maatregelen opgelegd aan in totaal 9 personen.  Bepaalde delen van de wet zijn helemaal niet toegepast. In de praktijk kiest men vaker voor andere maatregelen, die geschikter zijn en eenvoudiger op te leggen. Bovendien kan niet worden vastgesteld of de wet bijdraagt aan het voorkomen van terroristische activiteiten. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de Twbmt niet noodzakelijk is voor de bestrijding van terroristische activiteiten. Dat blijkt uit het rapport Nood zoekt wet, een evaluatie door Pro Facto in samenwerking met de universiteiten van Utrecht en Groningen in opdracht van het WODC.

Over de Twbmt

De Twbmt is bedoeld als instrument om de nationale veiligheid te beschermen tegen de dreiging van terrorisme. De wet bestaat uit bestuurlijke maatregelen die kunnen worden ingezet in situaties waarin het strafrecht (nog) geen mogelijkheid tot ingrijpen biedt. Het gaat enerzijds om vrijheidsbeperkende maatregelen die aan personen kunnen worden opgelegd, namelijk een meldplicht, gebiedsverbod, uitreisverbod en contactverbod.  Daarnaast bevat de wet ook een mogelijkheid om een aanvraag voor een subsidie, vergunning, ontheffing of erkenning af te wijzen of een beschikking in te trekken. In de evaluatie is gekeken naar de noodzaak, effecten en proportionaliteit van de Twbmt en hoe deze wet zich verhoudt tot het strafrecht.

Twbmt nauwelijks toegepast

In de onderzoeksperiode van 1 maart 2017 tot en met juni 2024 is aan acht van de negen personen een meldplicht opgelegd. Twee personen kregen een gebiedsverbod opgelegd en twee personen een uitreisverbod. Het contactverbod is aan één persoon opgelegd. De maatregel voor het afwijzen van aanvragen/intrekken van beschikkingen is niet opgelegd. Andere instrumenten worden veel vaker ingezet en als alternatief voor de Twbmt gezien, zoals preventieve zorg-gerelateerde interventies en maatregelen op grond van het straf- of bestuursrecht.

Beleidsintenties en de uitvoeringsrealiteit

De huidige toepassing van Twbmt-maatregelen brengt een aantal praktische uitdagingen en inconsequenties aan het licht. Zo wordt de meldplicht vaak als ineffectief gezien en zijn er praktische problemen bij het handhaven van de verschillende verboden. Ook zijn er aanwijzingen van negatieve effecten en/of averechtse effecten als een Twbmt-maatregel is opgelegd, zoals stigmatisering en polarisatie.

Geen grote behoefte aan Twbmt

De onderzoekers hebben gesproken met professionals van onder andere gemeenten, politie of Zorg- en Veiligheidshuizen. Geen van de geïnterviewden gaf aan grote behoefte te hebben aan de wet. Sommigen gaven aan dat het nuttig is om de wet ‘in de gereedschapskist’ te hebben voor ‘in het geval dat’. Maar het onderzoek heeft geen informatie opgeleverd waaruit is af te leiden dat er terroristische activiteiten zijn ontplooid die met toepassing van de Twbmt hadden kunnen worden voorkomen.

Onvoldoende onderbouwing voor inzet Twbmt

Uit het onderzoek blijkt ook dat in de concrete toepassing de maatregelen van de Twbmt vragen oproepen met betrekking tot de noodzaak. In meerdere gevallen heeft de rechter geoordeeld dat er onvoldoende onderbouwing was voor de maatregel. Ook werd de Twbmt vaak ingezet na een afgeronde strafzaak, waardoor een preventieve Twbmt-maatregel als punitief kan worden ervaren.

Om te lezen en te downloaden:

Het eindrapport 

De samenvatting

De belangrijkste conclusies in een infographic

 

 

Rechtbank Noord-Nederland: rechterlijke afdoening van aardbevingszaken

Groningers met aardbevingsschade kunnen zich tegenwoordig wenden tot het Instituut Mijnbouwschade. Dit is het zelfstandig bestuursorgaan dat op grond van de Tijdelijke wet Groningen belast is met de besluitvorming over schademeldingen. Het gaat om grote aantallen: er zijn meer dan 120.000 schades gemeld; enkele miljarden zijn gemoeid met schadeherstel en de besluitvorming daarover. De schade wordt niet altijd naar tevredenheid van inwoners afgehandeld. Als gedupeerden niet tevreden zijn met de uitkomst van de schadeafhandeling door het Instituut kunnen zij beroep instellen bij de Aardbevingskamer van de rechtbank Noord-Nederland die deze zaken met voorrang behandelt.

De rechtbank Noord-Nederland heeft Pro Facto en de Rijksuniversiteit Groningen gevraagd onderzoek te doen naar de wijze waarop de rechtbank deze procedure heeft ingericht, hoe beroepszaken worden afgehandeld en hoe rechtszoekenden en rechters deze procedure ervaren. Ook kijken we of er mogelijke alternatieve procedures denkbaar zijn waarmee de doelstelling van ‘maatschappelijk effectieve rechtspraak’ (nog) beter gediend kan worden.

Het onderzoek loopt van september 2023 tot voorjaar 2024.

WODC: oneigenlijk gebruik van proceskostenvergoeding

Wie het niet eens is met een WOZ-aanslag of een verkeers- of parkeerboete kan in bezwaar gaan. Of, nog makkelijker, een professionele rechtshulpverlener inschakelen om namens jou het bezwaar en eventueel het beroep in te stellen. In de meeste gevallen kan dit zelfs op no cure, no pay-basis: je betaalt niks en de rechtshulpverlener krijgt (bij een succesvolle zaak) een standaard proceskostenvergoeding van de overheid (die veelal hoger is dan de gemaakte kosten). Deze lage drempel werkt in de hand dat er veel bezwaren worden ingediend, waardoor overheden en de rechtspraak veel inzet nodig hebben voor de afhandeling.

De vraag is in hoeverre er nu sprake is van ‘oneigenlijk’ gebruik van de proceskostenvergoedingen; gebruik dat wel volgens de regels, maar niet volgens de bedoelingen van de wet is. Het feit dat er winst wordt gemaakt bij succesvolle procedures wil niet zeggen dat dat onbedoeld is. De rechtshulpverlener biedt immers ook laagdrempelige toegang tot het recht en houdt overheidsorganen scherp om zorgvuldige en goed onderbouwde besluiten te nemen.

In opdracht van het WODC gaat Pro Facto onderzoeken in welke situaties en in welke mate oneigenlijk gebruik voorkomt, welke factoren in regelgeving dit kunnen verklaren en welke aanpassingen in regelgeving doorgevoerd kunnen worden om het oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Dat doen we samen met Bert Marseille en Marc Wever van de vakgroep Staatsrecht, Bestuursrecht en Bestuurskunde van de Rijksuniversiteit Groningen.

WODC: Evaluatie Pilot kosteloze rechtsbijstand kinderbescherming

Kosteloze rechtsbijstand van ouders is van grote meerwaarde in procedures rondom uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging. Door de hulp van een advocaat hebben ouders een meer gelijkwaardige positie ten opzichte van de andere procespartijen (equality of arms). Ook kunnen zij op deze manier effectiever deelnemen aan de gerechtelijke procedure. Dat blijkt uit een evaluatie van de pilot kosteloze rechtsbijstand die Pro Facto heeft uitgevoerd, in opdracht van het WODC.

Pilot kosteloze rechtsbijstand kinderbescherming

Het beëindigen van het gezag van ouder(s) of uithuisplaatsing van een kind is ingrijpend voor ouders en kinderen. Een ouder moet op (kunnen) komen tegen het ingrijpen van de overheid op het gezinsleven. Zij hebben soms echter een grote kennis- en vaardigheidsachterstand ten opzichte van de andere betrokkenen in de procedures. De pilot kosteloze rechtsbijstand biedt ouders die te maken krijgen met een procedure over gezagsbeëindiging of uithuisplaatsing de mogelijkheid om kosteloos gebruik te maken van een gespecialiseerd advocaat. De pilot loopt tot 1 januari 2025.  

Vóór de start van de pilot schakelden ouders vaak geen advocaat in bij procedures over uithuisplaatsing of gezagsbeëindiging. Dat had vooral te maken met de kosten voor een advocaat of onbekendheid met de mogelijkheden en manieren om een advocaat in te schakelen. De persoonlijke situatie en problematiek van de ouders speelde daarbij ook vaak een rol. Deze redenen zijn tijdens de pilot grotendeels weggenomen, omdat de pilot voorziet in kosteloze rechtsbijstand waarbij de rechtbank een advocaat toewijst aan de ouder.

Rechtsbijstand heeft meerwaarde voor, tijdens en na de zitting

De in het onderzoek geïnterviewde professionals en ouders zijn van mening dat rechtsbijstand van ouders een belangrijke bijdrage levert aan de rechtsbescherming en ondersteuning van ouders. Zo weten ouders dankzij de advocaat voorafgaand aan de zitting bij de kinderrechter beter wat ze kunnen verwachten en wat hun mogelijkheden zijn. Tijdens de zitting kunnen ouders met de hulp van een advocaat beter hun argumenten naar voren brengen. Daarnaast helpt de advocaat om meer oplossingsgericht te kijken naar de situatie en biedt deze emotionele ondersteuning. Na afloop van de zitting draagt de advocaat met uitleg over de beslissing bij aan meer acceptatie daarvan. En kan de advocaat met de ouders kijken naar eventuele vervolgstappen of wat er nodig is om te zorgen dat het kind weer kan terugkeren bij de ouders.

Verruimen van een structurele regeling gewenst

Professionals en ouders zijn voorstander van het omzetten van de tijdelijke regeling voor kosteloze rechtsbijstand in een definitieve regeling. Daarbij zijn wel enkele verbeterpunten ten opzichte van de huidige regeling. Zo is er tijdens de pilot alleen recht op kosteloze rechtsbijstand bij eerste verzoeken voor (spoed)uithuisplaatsing en beëindiging van het ouderlijk gezag. Terwijl bijvoorbeeld verzoeken voor de verlenging van een uithuisplaatsing ook erg ingrijpend kunnen zijn voor de ouders en kinderen. Kosteloze rechtsbijstand zou daarom ook bij deze verzoeken van grote meerwaarde zijn. Daarnaast is het wenselijk dat beide ouders met gezag in aanmerking komen voor kosteloze rechtsbijstand bij uithuisplaatsing. Tijdens de pilot krijgt alleen de ouder die het kind dagelijks verzorgt en opvoedt rechtsbijstand. Bij gescheiden ouders kan dit tot ongelijke situaties leiden.

De stem van het kind beter vertegenwoordigen

In de pilot komen alleen ouders in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand. Dat betekent niet per definitie dat die bijstand ook bijdraagt aan de rechtsbescherming van het kind. Vrijwel alle betrokkenen zijn het erover eens dat de stem van kinderen beter vertegenwoordigd moet worden in kinderbeschermingszaken. Daarbij wordt gedacht aan een professional die belangenbehartiger en procesondersteuner is voor een kind. Dit zou een bijzondere curator kunnen zijn, maar ook een pedagoog, ervaringsdeskundige of vertrouwenspersoon.

Het rapport is hier beschikbaar. Daarnaast is er een factsheet met de belangrijkste uitkomsten.

WODC: evaluatie Fraudehelpdesk

Vrijwel iedereen heeft er wel eens van gehoord of mee te maken gehad, een poging tot fraude. Denk aan een onlangs ontvangen phishingmail of bijvoorbeeld een vals sms- of whatsappbericht. In Nederland zijn er diverse informatie- en meldpunten waar burgers en bedrijven informatie kunnen inwinnen over verschillende vormen van fraude. Een van die fraudemeldpunten – het meldpunt dat in dit onderzoek centraal staat – is de Fraudehelpdesk.

De Fraudehelpdesk is opgericht met als doel om een landelijk meldpunt te zijn voor burgers en bedrijven met vragen over fraude en hen weerbaarder te maken tegen (pogingen tot) oplichting. De Fraudehelpdesk registreert binnengekomen meldingen en verstrekt via haar website, de media en campagnes informatie over allerlei vormen van fraude, de werkwijzen van fraudeurs en hoe fraude te voorkomen is. Op die manier wordt geprobeerd om burgers en bedrijven bewust te maken van fraude-risico’s. Als burgers of bedrijven toch slachtoffer zijn geworden, geeft de Fraudehelpdesk advies en/of verwijst hen door naar instanties die hen verder kunnen helpen. De Fraudehelpdesk rapporteert aan het ministerie van Justitie en Veiligheid over trends en ontwikkelingen op het gebied van fraude; zo was in 2022 een toename van telefonische oplichting te zien. De fraudehelpdesk krijgt voor deze werkzaamheden jaarlijks een subsidie.

Pro Facto evalueert in opdracht van het WODC de Fraudehelpdesk. Daarbij onderzoeken we welke positie de Fraudehelpdesk bekleedt in het veld van de Nederlandse fraudepreventie en -bestrijding. Tevens gaan we na of de doelen die de Fraudehelpdesk nastreeft via de subsidievoorwaarden en het inrichtingsplan worden bereikt en welke bijdrage de Fraudehelpdesk heeft geleverd aan de preventie en bestrijding van fraude. Verder onderzoeken we of en zo ja op welke wijze de bijdrage van de Fraudehelpdesk aan fraudepreventie en bestrijding in Nederland kan worden verbeterd.

WODC: monitoring gevolgen Wet Damocles

Artikel 13b Opiumwet – ook wel bekend als de Wet Damocles – geeft de burgemeester de bevoegdheid een last onder bestuursdwang op te leggen wanneer er in een pand sprake is van drugshandel, de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs of de aanwezigheid van voorwerpen of stoffen waarvan betrokkene weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn voor bijvoorbeeld het telen of bereiden van drugs.

Het sluiten van een pand op grond van artikel 13b Opiumwet is een herstelsanctie in de zin van artikel 5:21 Awb en is daarmee gericht op het beëindigen van de overtreding (lees: drugshandel) en voorkomen van een nieuwe overtreding. Bij de toepassing van de Wet Damocles kunnen er, afhankelijk van de gemeente, nog aanvullende beleidsdoelen zijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het verbeteren en waarborgen van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat, effectievere bestrijding van illegale activiteiten rondom drugs, het creëren van een preventief effect (bijvoorbeeld door een signaal af te geven dat drugshandel onacceptabel is en dat pandeigenaren kritischer worden bij verhuren van ruimten). Naast deze beoogde effecten door toepassing van de Wet Damocles, heeft de sluiting van een pand ook directe en indirecte gevolgen voor bewoners, omwonenden en eigenaren van het pand.

In 2021 is in opdracht van het WODC door de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek verricht naar de toepassing van artikel 13b Opiumwet, het eventuele verweer van betrokkenen en het resultaat daarvan en de gevolgen van sluitingen voor bewoners, omwonenden en verhuurders. Door de Kamerleden Sneller en Van Nispen is in 2022 een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om op korte termijn samen met gemeenten en woningbouwcorporaties een plan van aanpak op te stellen hoe de gevolgen van de Wet Damocles adequaat kunnen worden gemonitord. De regering wordt tevens verzocht om een jaar na toezending van dit plan van aanpak aan de Tweede Kamer te rapporteren over de effectiviteit van deze wet. Naar aanleiding van deze motie heeft de Directie Veiligheid en Bestuur van het ministerie van Justitie en Veiligheid bij het WODC een onderzoek aangevraagd voor het ontwikkelen van een plan van aanpak om de gevolgen van de Wet Damocles te kunnen monitoren. Het WODC wenst in dat verband eerst onderzoek uit te laten voeren naar de mogelijkheid om zicht te krijgen op de psychische, sociale en financiële gevolgen van het toepassen van de Wet Damocles voor bewoners, omwonenden en eventuele verhuurders, inclusief bijkomende gevolgen die niet direct volgen uit de maatregelen zelf. 

Pro Facto gaat dit onderzoek uitvoeren. Dan doen we in samenwerking met het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid (Michel Vols en Michelle Bruijn) en Hooghiemstra en Partners (Thijs Drouwen).   

RKC Noordoostpolder: aanpak ondermijning

Het thema ondermijning staat hoog op de politiek-bestuurlijke agenda bij gemeenten, zo ook bij gemeente Noordoostpolder. In het recente coalitieakkoord van de gemeente wordt aangegeven dat “ondermijning om blijvende aandacht vraagt”. De rekenkamercommissie wil het thema daarom ook oppakken; Pro Facto heeft de opdracht gekregen dit uit te voeren. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:

Wat is het beleid van de gemeente Noordoostpolder voor de aanpak van ondermijning, hoe wordt het beleid uitgevoerd, is de aanpak adequaat en wat is de rol van de gemeenteraad daarbij?

We onderscheiden de volgende onderzoeksthema’s:

  1. Beleid
  2. Uitvoering en zicht op ondermijning
  3. Samenwerking
  4. Weerbaarheid
  5. Gemeenteraad
  6. Knelpunten, succesfactoren en aanbevelingen

De rekenkamercommissie heeft gekozen voor een deels vernieuwende vorm waarbij niet gekozen is voor een klassiek rekenkameronderzoek en -rapport. In plaats daarvan wordt begonnen met een quick scan (documentstudie en een zeer beperkt aantal interviews). Vervolgens wordt in werksessies het gesprek aangegaan met samenwerkingspartners, het college, de ambtelijke organisatie en de raad. Daarin worden de resultaten van de quick scan gepresenteerd om daar vervolgens verdere verdieping in aan te brengen.

Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) - beoordeling van de advisering

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) is een onafhankelijk adviesorgaan over mogelijke schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Het LOWI adviseert instellingen waaraan wetenschapsbeoefening plaatsvindt en die bij het LOWI zijn aangesloten, zoals alle universiteiten en hogescholen, het RIVM, het WODC, ZonMw, het Centraal Planbureau en nog diverse andere instellingen. De duidelijkste voorbeelden van schending van de wetenschappelijke integriteit zijn vervalsen en plagiaat. 

 De twee hoofdtaken van het LOWI zijn:

  1. Advisering in individuele kwesties van vermeende schendingen van wetenschappelijke integriteit, en daarvan afgeleid.
  2. Normstelling door toepassing en interpretatie van de gedragscode wetenschappelijke integriteit ten behoeve van de wetenschapspraktijk.

De instellingen hebben zelf ook allemaal een voorziening voor klachten over wetenschappelijke integriteit, de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI). Klachten moeten eerst door een CWI behandeld worden. Het LOWI kan beschouwd worden als een hoger beroepsorgaan. 

In opdracht van de Stichting LOWI gaat Pro Facto onderzoek naar doen naar de kwaliteit van de advisering van het LOWI. Dat doen we in samenwerking met prof. mr. dr. A.R. (Anne Ruth) Mackor. De hoofdvraag luidt als volgt:

In hoeverre is de oordeelsvorming en advisering van het LOWI over integriteitskwesties aan besturen van aangesloten instellingen in de periode 2019-2022 in lijn met de kernwaarden die daaraan verbonden kunnen worden en, in het bijzonder, hoe wordt dit ervaren door primaire en secundaire gebruikers van het LOWI?

In het kader van het onderzoek bestuderen we onder meer dossiers, zetten we enquêtes uit onder alle klagers, beklaagden en secretarissen van CWI's en houden we ook diepte-interviews met een aantal van deze betrokkenen. 

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken