Gegevensbescherming

WODC: Wat niet weet, wat niet deert; naar de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens in de praktijk

De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is op 1 september 2001 in werking getreden. De Wbp is de opvolger van de Wet persoonsregistraties (hierna: WPR). Met de Wbp is de Richtlijn betreffende de bescherming van de natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: Privacyrichtlijn) geïmplementeerd.

In de Wbp zijn de belangrijkste regels voor het vastleggen en gebruiken van persoonsgegevens vastgelegd. Het doel van de Wbp is allereerst om waarborgen te bieden waarmee een evenwicht tussen privacybescherming en andere grondrechten wordt bewerkstelligd. Daarnaast wordt de positie van de personen wiens gegevens worden verwerkt versterkt door hen rechten toe te kennen en aan verantwoordelijken daarmee corresponderende plichten op te leggen. Versterking van de positie van deze betrokkenen vindt eveneens plaats door het opleggen van een meldingsplicht en het aanwijzen van het College bescherming persoonsgegevens als toezichthouder.

Pro Facto heeft onderzoek gedaan naar de werking van de Wbp in de praktijk. Onderzocht wordt in hoeverre zich knelpunten voordoen. Bovendien wordt beschreven hoe informatie-uitwisseling verloopt en wat partijen zich daarbij voorstellen. De probleemstelling van het onderzoek luidt als volgt: in hoeverre voldoet de werking van de Wbp in de praktijk aan de doelstellingen van de wet, in het bijzonder gelet op de in de literatuur gesignaleerde knelpunten en welke aanpassingen zijn mogelijk en wenselijk binnen het kader van de EU-richtlijn?

Het onderzoek is uitgevoerd in een samenwerkingsverband van Pro Facto met de vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde (RuG) en De Jong Beleidsadvies.



WODC: sanctionering van privacyschendingen; een vergelijkend onderzoek in België, Duitsland en Oostenrijk

Uit evaluatieonderzoek van Pro Facto naar de Wet bescherming persoonsgegevens blijkt dat er rond deze privacywet sprake is van een nalevingstekort. Een mogelijke remedie hiertegen zou kunnen zijn het uitbreiden van het sanctie-instrumentarium van de toezichthouder, het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Voorafgaand aan beantwoording van de vraag naar de wenselijkheid van uitbreiding van het huidige sanctie-instrumentarium is in dit onderzoek in kaart gebracht welke sanctie-instrumenten toezichthouders – die met dezelfde Privacyrichtlijn te maken hebben als de Nederlandse CBP – elders in Europa ter beschikking staan.


Provincie Groningen: experimenteerruimte biomassa

De provincie Groningen wil het gebruik van biomassa voor energieproductie versnellen. Hiertoe wil zij experimenteerruimte creëren in de vorm van proeftuinen waar bedrijven de juridische, beleidsmatige en fysieke ruimte en voorzieningen kunnen krijgen voor het uittesten/beproeven van (precommerciële) installaties op het gebied van bio-energie. De provincie Groningen heeft KNN Advies en Pro Facto gevraagd een verkennende studie uit te voeren naar de mogelijkheden voor een dergelijke experimenteerruimte in de provincie Groningen.

ZonMw: kwaliteit klachtenprocedure

ZonMw is een organisatie die werkzaam is op het snijvlak van gezondheidszorgonderzoek, beleid en zorginnovatie. ZonMw werkt aan de verbetering van preventie, zorg en gezondheid door het stimuleren en financieren van onderzoek, ontwikkeling en implementatie. Een belangrijk deel van de werkzaamheden van ZonMw wordt gevormd door het afhandelen van aanvragen tot financiering van onderzoek met betrekking tot preventie, zorg en gezondheid. In opdracht van ZonMw heeft Pro Facto de klachtenprocedure van ZonMw doorgelicht. Het onderzoek gaat over de werking van de regeling van het interne klachtrecht en kende als vraagstelling:

Wat is de kwaliteit van de klachtenprocedure van ZonMw, hoe wordt deze uitgevoerd en hoe wordt deze door de indieners van klachten gewaardeerd?

In het onderzoek is ingaan op de volgende aspecten van de klachtenregeling:
• de juridische houdbaarheid van de regeling;
• de herkenning van klachten;
• de grenzen tussen en de samenloop van bezwaren en klachten;
• de wijze waarop de klachtenprocedure vorm wordt gegeven;
• de vorm en inhoud van het oordeel;
• of, en zo ja hoe, van klachten geleerd wordt;
• hoe de indieners van een klacht de procedure hebben ervaren.

Rekenkamercommissies Castricum en Langedijk: vergunningverlening Wvg- en bouwaanvragen

In dit onderzoek stond centraal de wijze waarop de gemeenten Castricum en Langedijk de aanvragen voor bouwvergunningen en aanvragen voor voorzieningen op grond van de Wet Voorzieningen Gehandicapten afhandelt en hoe het stond met de tevredenheid van aanvragers over de manier waarop hun aanvragen zijn afgehandeld. Er zijn twee rapportages uitgebracht, één per gemeente. De centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek was:

Wat is de kwaliteit van het afhandelingsproces van schriftelijke aanvragen (per brief en email) bij de gemeente Castricum?

Deze onderzoeksvraag is onderverdeeld in acht deelvragen waarvan het antwoord gezamenlijk moet leiden tot de beantwoording van deze hoofdvraag. De deelvragen zijn:

1.      Welk type en hoeveel aanvragen komen bij de gemeente binnen en op welke wijze worden aanvragen ingediend?
2.      Welke regels gelden voor de behandeling van de aanvragen?
3.      Is er een gemeentelijke klachtenprocedure?
4.      Voldoen de gemeentelijke normen aan de normen die de rekenkamer daarvoor redelijk acht?
5.      Worden de geldende regels nageleefd?
6.      Op welke wijze wordt naleving van de geldende regels gegarandeerd?
7.      Welk percentage bezwaar- en beroepsschriften wordt gegrond verklaard en welke consequenties heeft een gegrondverklaring?
8.      Zijn burgers tevreden over de behandeling van de aanvragen en hoe verhoudt de tevredenheidsscore zich tot de scores in andere gemeenten?

Het klanttevredenheidsdeel van dit onderzoek is uitgevoerd door I&O Reseach, terwijl de interne procesevaluatie en juridische componenten door Pro Facto zijn verricht.

Rekenkamercommissie Spijkenisse: maatregelen, kosten en capaciteit voor bezwaarschriften

Door de gemeente Spijkenisse zijn de afgelopen jaren diverse maatregelen genomen om de afdoening van bezwaarschriften te versnellen en het proces efficiënter te doen verlopen. De rekenkamercommissie van de gemeente Spijkenisse wilde weten wat er van die maatregelen terecht is gekomen en hoe per saldo de werking van de bezwaarschriftenprocedure moest worden beoordeeld. Ten behoeve van dat onderzoek heeft Pro Facto de in de periode 2001-2005 voorgenomen maatregelen geïnventariseerd en is nagegaan wat daarvan terecht is gekomen. Daarnaast zijn de met de afhandeling van de bezwaarschriften gemoeide budgetten in de periode 2003-2005 op een rijtje gezet.

De rapportage is als volgt opgebouwd. Eerst wordt per jaar beschreven en vervolgens geanalyseerd welke maatregelen met betrekking tot de afhandeling van bezwaarschriften in de periode 2001-2005 zijn voorgesteld en geëffectueerd. Van de geëffectueerde maatregelen in de periode 2003-2005 is daarna aangegeven hoeveel kosten voor de gemeente Spijkenisse deze met zich hebben gebracht. Ook de personele kosten in deze periode zijn berekend. Vervolgens wordt het aantal bezwaarschriften van Spijkenisse in perspectief geplaatst door deze te vergelijken met qua inwonersaantal vergelijkbare gemeenten en worden enkele ervaringen van elders beschreven.

Rekenkamercommissie Dalfsen: aanschaffingen door de brandweer

In opdracht van de Rekenkamercommissie van de gemeente Dalfsen heeft Pro Facto onderzoek uitgevoerd naar de aanschaffingen door de brandweer. Het centrale onderwerp van onderzoek is de sturing door de gemeenteraad met betrekking tot aanschaffingen, en de kosten van de aanschaffing in relatie tot vergelijkbare gemeenten.

Artikel 1 lid 1 van de Brandweerwet bepaalt dat in elke gemeente een gemeentelijke brandweer moet zijn (tenzij met andere gemeenten is voorzien in een gemeenschappelijke brandweer). Op 1 januari 2001 zijn de voormalige gemeenten Dalfsen en Nieuwleusen samengevoegd tot een nieuwe gemeente Dalfsen. De nieuwe gemeente telt 26.500 inwoners. De gemeentelijke brandweer van de gemeente Dalfsen bestaat uit drie posten, Dalfsen, Lemelerveld en Nieuwleusen. In de praktijk telt het brandweerkorps van de gemeente Dalfsen zo'n 70 vrijwillige brandweerlieden en zes brandweerlieden met een beroepsaanstelling van in totaal 5,4 fte. De vrijwilligers zijn vooral 'reactief' (uitrukken) terwijl de beroepskrachten zich ook bezig houden met pro-actie, preventie, preparatie, repressie, bedrijfsvoering, regiozaken en nazorg.

De verantwoordelijkheid voor de organisatie, het beheer en de taak van de gemeentelijke brandweer berust bij burgemeester en wethouders (art. 1 lid 2 Brandweerwet). De regels inzake de organisatie betreffen in elk geval de personeels- en materieelssterkte (art. 1 lid 3). De toezicht op de uitvoering van brandweerzorgtaken door het college van B&W berust (uiteraard) bij de gemeenteraad. De burgemeester is in Dalfsen de portefeuillehouder. Qua bedrijfsvoering valt de brandweer ambtelijk rechtstreeks onder de secretaris/directeur.

De centrale onderzoeksvragen van het rekenkameronderzoek luidden als volgt:

1. Op welke wijze maakt de raad gebruik van haar sturingsmogelijkheden met betrekking tot het beleid van de brandweer in het algemeen en aanschaffingen door de brandweer in het bijzonder?

2. Hoe verhoudt de brandweer van Dalfsen zich wat betreft materieel/materiaal met de brandweer van vergelijkbare gemeenten?

Het onderzoek richtte zich op de periode 2001-2006.

WODC: omvang niet-hiërarchisch tuchtrecht

Van juni tot september 2007 voerde Pro Facto onderzoek uit naar de stand van het wettelijk niet-hiërarchisch tuchtrecht in Nederland. Het doel van het onderzoek was te komen tot een overzicht van voornamelijk kwantitatieve gegevens over het functioneren van deze tuchtcolleges. Het ging daarbij om de gegevens over de jaren 2001-2006.

De centrale vraag van het onderzoek luidde als volgt: Wat is de feitelijke aard en de omvang van de wettelijke, niet-hiërarchische tuchtrechtelijke procedures in de periode 2001-2006 voor de advocaten, accountants, beroepsbeoefenaren in de individuele gezondheidszorg, gerechtsdeurwaarders, notarissen, octrooigemachtigden, loodsen, diergeneeskundigen, zeevarenden en de beroepen van het economisch tuchtrecht?

Deze onderzoeksvraag is uiteengelegd in een groot aantal deelvragen, waarin wordt gevraagd naar het aantal en de samenstelling van de tuchtcolleges, de wijze van financiering van de colleges en de leden, de hoogte van de kosten van het tuchtrecht, het aantal ingediende tuchtzaken en de wijze waarop deze worden afgedaan. Ook zijn vragen gesteld over de mogelijkheid van hoger beroep en de mate waarin hiervan gebruik wordt gemaakt en alternatieve procedures voor het beslechten van geschillen.

Ministerie van LNV: programmatisch handhaven van natuurwetgeving; handhavingsveldanalyse

In deze rapportage zijn de resultaten opgenomen van een quick scan van de huidige praktijk van uitvoering en handhaving van de natuurwetgeving. De resultaten van het onderzoek dat aan deze rapportage ten grondslag ligt geven als het ware een 'foto' van de huidige handhavingspraktijk. We spreken van een handhavingsveldanalyse, een verkennende beschrijving van de wijze waarop de natuurwetgeving wordt uitgevoerd en gehandhaafd in de praktijk.

Met nadruk wordt hierbij aangetekend dat de beschrijvingen en analyses in dit onderzoeksrapport niet zonder meer generaliseerbaar zijn en daarmee niet een representatieve pretentie hebben voor de uitvoering en handhaving van de natuurwetgeving in Nederland. Dat blijkt onder meer uit het feit dat niet alle organisaties die met de uitvoering en handhaving van de natuurwetgeving in Nederland bezig zijn, in het onderzoek zijn betrokken. Door de opdrachtgever is een selectie van organisaties gemaakt.

De rapportage is overwegend opgesteld op basis van binnen deze organisaties gevoerde gesprekken met respondenten die eveneens door de opdrachtgever zijn geselecteerd. Een representatief en generaliseerbaar beeld verschaffen de onderzoeksresultaten dus mogelijk niet. Dat neemt niet weg dat op basis van hetgeen door de respondenten is verwoord over de handhaving en uitvoering van de natuurwetgeving een waardevolle beschrijving tot stand is gekomen van de uitvoerings- en handhavingspraktijk zoals die op dit moment in ieder geval in delen van ons land verloopt.

De situatie bij sommige provincies en in bepaalde delen van ons land kan dus afwijken van hetgeen wordt gerapporteerd, maar dat doet niets af aan de relevantie van de onderzoeksbevindingen. Behalve als tweede stap in het kader van de ontwikkeling van een handhavingsprogramma van natuurwetgeving, is de informatie die de veldanalyse oplevert ook relevant voor de evaluatie van de Natuurwetgeving, een project dat ook in 2007 gestalte krijgt.


ZonMw: evaluatie Wet foetaal weefsel

De Wet foetaal weefsel – op 1 september 2002 in werking getreden – beoogt te waarborgen dat op zorgvuldige wijze met foetaal weefsel wordt omgegaan. Als algemeen uitgangspunt geldt terughoudendheid bij het gebruiken van foetaal weefsel. Het bewaren en gebruiken van foetaal weefsel na een abortus (provocatus of spontaan) is slechts toegestaan voor doeleinden binnen de gezondheidszorg en onder strikte voorwaarden.

De hoofdvraag van het door Pro Facto uitgevoerde evaluatieonderzoek was hoe de wet in de praktijk functioneert, hoe degenen die met de wet te maken hebben ermee omgaan en of dat overeenkomstig de bedoeling van de wet is. Daarnaast was een vraag of de wet duidelijk en werkbaar is en of er onbedoelde effecten of knelpunten zijn. Beantwoording gebeurde aan de hand van de volgende deelvragen: in welke mate en waar wordt foetaal weefsel in de praktijk bewaard en gebruikt, en voor welke doeleinden? hoe verloopt de toepassing van de wet? doen zich knelpunten of problemen voor?  heeft de wet (ongewenste) (neven)effecten? geven de bevindingen,  gezien de doelstelling van de wetgever, reden tot aanpassing van de wet ten aanzien van definities, procedures of anderszins?

Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met Met Recht. Klik hier om het rapport te downloaden. Het rapport is ook in boekvorm uitgegeven:
E.T.M. Olsthoorn-Heim, H.B. Winter, Th.A.M. te Braake, A. Middelkamp, W. Beekhuizen
Evaluatie Wet foetaal weefsel
ZonMw, programma evaluatie regelgeving, deel 25
ISBN: 978-90-5763-099-6

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken