Gegevensbescherming

Rekenkamercommissie Rheden: toezicht en handhaving in relatie tot de Omgevingswet

Voor de rekenkamercommissie gemeente Rheden doet Pro Facto onderzoek naar toezicht en handhaving op gebied van het fysieke domein en hoe de gemeente dit in de toekomst ziet in relatie tot de implementatie van de Omgevingswet. De komst van de Omgevingswet per 2021 betekent dat er veel verandert. De wet bundelt bijvoorbeeld bestaande wetten voor onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur. Gemeenten krijgen ook meer ruimte, zij kunnen het omgevingsbeleid afstemmen op de eigen behoeften en doelstellingen. Daarnaast verandert ook de houding bij het beoordelen van de omgevingsplannen. Het doel staat voorop en de beoordeling gaat uit van een “ja mits” in plaats van een “nee tenzij”. De verwachting is dat er daardoor meer ruimte ontstaat om met ideeën te komen door bijvoorbeeld bedrijven en organisaties.

De Omgevingswet bevat zes kerninstrumenten: omgevingsvisie, het programma, decentrale regelgeving, algemene rijksregels, de omgevingsvergunning en het projectbesluit. De nieuwe instrumenten, ruimere afwegingsruimte voor gemeenten en ontsluiting van alle relevante informatie over de omgeving voor iedereen vraagt om een andere relatie tussen overheid en samenleving. Dit vraagt ook om reflectie op de huidige en toekomstige rol van het ambtelijk apparaat, het college en op die van de gemeenteraad.

 

Bestuurlijk Omgevingsberaad: kosten drugsdumpingen op particuliere grond

Afgelopen jaren is het aantal drugsdumpingen in Nederland sterk toegenomen. Soms vinden deze dumpingen plaats op het terrein van particuliere grondeigenaren. De kosten voor het verwijderen van het drugsafval en het saneren van de grond kunnen in sommige gevallen oplopen tot enkele tienduizenden euro’s. Pro Facto heeft in opdracht van het Bestuurlijk Omgevingsberaad (BOB) onderzocht hoe kan worden voorkomen dat particulieren voor deze kosten opdraaien.

Uit het onderzoek blijkt dat er momenteel geen verzekering bestaat waaruit de kosten kunnen worden vergoed en dat het onwaarschijnlijk is dat verzekeraars op de korte termijn een passende verzekering gaan aanbieden. Verzekeraars geven aan dat ze weinig signalen vanuit de maatschappij ontvangen dat er behoefte is aan een dergelijk product. De verwachting is dat de groep mensen voor wie een verzekering interessant zou kunnen zijn te klein is om het tegen een redelijke premie aan te kunnen bieden.

Van de andere onderzochte mogelijkheden voor het dekken van de kosten komen er twee als meest passend en haalbaar naar voren. De eerste mogelijkheid is het instellen van een nationaal schadefonds, waaruit getroffen particulieren een vergoeding zouden kunnen aanvragen. Een dergelijk schadefonds zou kunnen worden gevuld met bijdragen van de betrokken (nationale, regionale en lokale) overheden. Andere opties voor het vullen van een schadefonds, zoals met het afgepakte geld van criminelen, stuiten op grote juridische en politieke bezwaren.

De tweede mogelijkheid is dat lokale en regionale overheden binnen het risicogebied een coöperatief fonds oprichten. Op die manier zouden zij de risico’s kunnen spreiden en de kosten gezamenlijk kunnen afdekken. Het is denkbaar dat uit een dergelijk fonds ook de kosten voor het opruimen van drugsafval zouden kunnen worden vergoed die nu door gemeenten worden gedragen. Een coöperatief fonds zou, door kennisuitwisseling en gezamenlijke inkoop, mogelijk ook kunnen leiden tot een beperking van de kosten.

Hoewel het initiatief tot het oprichten van een coöperatief fonds uit zou kunnen gaan van lokale en regionale overheden, zouden verschillende betrokken ministeries op nationaal niveau een bijdrage kunnen doen aan de middelen van dit samenwerkingsverband. Op die manier kunnen de kosten worden verdeeld over het lokale, regionale en nationale niveau.

Welke oplossing ook wordt gekozen, iedereen lijkt het erover eens dat het opruimen van drugsafval een maatschappelijke verantwoordelijkheid is en dat particuliere grondeigenaren niet met de kosten zouden moeten blijven zitten.

 Klik hier om het eindrapport te downloaden.

Rekenkamer West-Brabant: toezicht en handhaving (vervolg)

Nadat we in 2018 voor de Rekenkamer West-Brabant onderzoek hebben gedaan naar toezicht en handhaving in de gemeenten Drimmelen, Etten-Leur en Geertruidenberg (zie hier), voeren we in 2019 hetzelfde onderzoek uit in drie andere gemeenten in West-Brabant: Roosendaal, Moerdijk en Bergen op Zoom.

FNV: samenwerking met vakbonden in Caribisch Nederland

De FNV wil, op initiatief van de interne werkgroep Caribbean, verkennen wat de mogelijkheden zijn voor samenwerking met de vakbonden in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). De achtergrond van die wens is een morele verantwoordelijkheid die de vakbond voelt, gelet op de bijzondere status van de bovenwindse eilanden binnen het Koninkrijk. We zijn wegens onze expertise op het terrein van de wetgeving in Caribisch Nederland gevraagd een verkenning uit te voeren van de relevante juridische situatie in Caribisch Nederland op de onderdelen werk, inkomen en sociale zekerheid en een vergelijking daarvan te maken met de situatie op die terreinen in Europees Nederland.

Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen: strategische toekomstverkenning

Op basis van de Wet deskundige in strafzaken die eisen stelt aan de kwaliteit, betrouwbaarheid en bekwaamheid van deskundigen, opereert de Nederlands Register Gerechtelijke
Deskundigen (NRGD) sinds 1 januari 2010 als deskundigenregister met een onafhankelijke positie en structurele financiering vanuit het ministerie van Justitie en Veiligheid. In opdracht van het NRGD ontwikkelen we een strategische toekomstvisie voor het NRGD met als centrale vraag hoe het NRGD een centrale positie binnen het ketenkwaliteitssysteem kan verwerven.

Politie en Wetenschap: aard en omvang georganiseerde criminaliteit in de Noordelijke zeehavens

De politie en andere handhavingsorganisaties hebben niet of nauwelijks zicht op wat er zich in de Noordelijke zeehavens (Eemshaven, Delfzijl, Lauwersoog en Harlingen) afspeelt als het gaat om georganiseerde criminaliteit. Concrete controles zijn er weinig en toezicht is er (zeker in de nachtelijke uren) nauwelijks. Geen van de organisaties heeft een goede informatiepositie in de havens. Dit blijkt uit onderzoek van Pro Facto in opdracht van Politie en Wetenschap.

Hoewel er geen concrete bewijzen zijn dat georganiseerde criminaliteit voorkomt in de Noordelijke havens, lijkt het wel aannemelijk dat dat het geval is. De beperkte mate van toezicht en het grotendeels openbare karakter van de havens bieden gelegenheid voor criminele activiteiten die in grotere havens steeds moeilijker worden. Veel betrokkenen binnen en buiten de politie zijn er dan ook van overtuigd dat er zich ook in de Noordelijke zeehavens dingen afspelen die het daglicht niet kunnen verdragen, maar dit is gebaseerd op onderbuikgevoelens.

De prioriteit voor de Noordelijke zeehavens is nu laag. Om prioriteiten te stellen en gerichte acties te kunnen ondernemen is goede informatie een belangrijke voorwaarde. In de systemen van de politie en andere handhavingsorganisaties (zoals de Koninklijke Marechaussee, de douane, inspecties en gemeenten) is die informatie niet aanwezig. Daardoor is er geen gestructureerd en onderbouwd beeld van de aard en omvang van georganiseerde criminaliteit in de zeehavens. De puzzelstukjes komen niet bij elkaar.

Er is sprake van een vicieuze cirkel. De Noordelijke zeehavens hebben geen prioriteit bij de politie en daarom wordt er niet actief en gestructureerd geïnvesteerd om goede informatie boven water te krijgen. Daardoor zijn er geen gerichte controles en acties die verdachte zaken aan het licht brengen, waardoor het onderwerp geen prioriteit krijgt. Die cirkel zou doorbroken moeten worden.

Klik HIER om het eindrapport te downloaden.

 

Zie ook:

Friesch Dagblad: Misdaad heeft vrij spel in Waddenhavens

1Vandaag: Politie wil zeehavens in Noord-Nederland afsluiten voor publiek: 'Criminelen hebben er vrij spel'

Omrop Fryslan: Haven Harns oantreklik foar organisearre kriminaliteit troch tekoart oan tafersjoch

RTV Noord: Geen goed beeld van georganiseerde criminaliteit in noordelijke zeehavens

ZonMw: evaluatie Wet afbreking zwangerschap

De Wet afbreking zwangerschap (Waz) trad in 1984 in werking en functioneert zodoende al zo'n 35 jaar. De wet heeft als hoofddoel het treffen van een evenwicht tussen twee belangrijke waarden binnen de samenleving: rechtsbescherming van ongeboren menselijk leven en zorgverlening aan vrouwen die bij een ongewenste zwangerschap hulp zoeken. Centraal uitgangspunt van de wet is dat abortus onder bepaalde voorwaarden is toegestaan (de strafbaarheid van abortus is onder die voorwaarden opgeheven). In 2005 werd de Waz voor het eerst geëvalueerd. De hoofdconclusie van de onderzoekers luidde dat de wet in het algemeen goed werd nageleefd en dat ook het toezicht op de naleving adequaat functioneerde. De abortushulpverlening was anno 2005 waar nodig beschikbaar en toegankelijk. Wel waren er op onderdelen nog verbeteringen in wet en toepassingspraktijk mogelijk.

In opdracht van ZonMw gaat Pro Facto in een samenwerkingsverband met het AMC de Waz evalueren. Deze tweede evaluatie richt zich opnieuw op het integrale functioneren van de abortuswet in de praktijk en bestrijkt de periode 2005-heden. Er wordt niet alleen gekeken naar de doelbereiking van de wet, maar ook naar hoe de wet functioneert op specifieke onderdelen (reikwijdte; besluitvormingsproces; verlenen van nazorg; kwaliteitsbewaking; en registratie en toezicht). Doen zich ten aanzien van die onderdelen knelpunten of ongewenste neveneffecten voor? Het evaluatieonderzoek besteedt hiernaast aandacht aan de relatie van de Waz met andere wet- en regelgeving en aan de toekomstbestendigheid van de wet.

ZonMw: evaluatie Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de Wet verwijsindex risicojongeren

In 2013 trad de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking. Deze wet introduceerde een verplichting voor organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren uit de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie om een meldcode vast te stellen, te implementeren en het gebruik en de kennis hiervan onder werknemers te bevorderen. Het werken met een meldcode was geen nieuw fenomeen – de rijksoverheid was al sinds 2004 bezig het gebruik van meldcodes te stimuleren – maar onderzoek had uitgewezen dat over de volle breedte van het veld de beschikbaarheid van meldcodes te laag was en dat veel professionals (nog altijd) onzeker waren over de te zetten stappen als zij geweld in huiselijke kring vermoedden of signaleerden en daardoor terughoudend waren in het melden. De introductie van een wettelijke verplichting om een meldcode te hanteren en daarbij tevens te regelen aan welke minimumeisen een meldcode moet voldoen, moest ervoor zorgen dat organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren en ook hun werknemers voorbereid waren en zouden weten hoe te handelen bij signalen van geweld in huiselijke kring.

Waar het gaat om jeugdigen, kan de Wet verplichte meldcode niet los worden gezien van de Wet verwijsindex risicojongeren (Wet VIR). Beide wetten leggen een sterke nadruk op preventie en vroegsignalering van problemen die de ontwikkeling van een kind (kunnen) bedreigen. De Wet VIR trad in 2010 in werking en regelde de invoering van een landelijk elektronisch informatiesysteem (de verwijsindex) waarin professionals risicosignalen over jeugdigen (tot 23 jaar) konden afgeven.

In opdracht van ZonMw gaat Pro Facto in een samenwerkingsverband met VUmc de Wet verplichte meldcode en de Wet VIR evalueren. De evaluatie wordt geacht smal van insteek te zijn, gericht op de doelstellingen van beide wetten. Daarom ligt de nadruk op het evalueren van de algemene werking en effectiviteit van de Wet verplichte meldcode en de Wet VIR. Omdat deze wetten waar het gaat om jeugdigen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, wordt in de evaluatie ook de relatie tussen beide wetten onderzocht.

WODC: evaluatie Wbp-BES

De Wet bescherming persoonsgegevens BES (hierna: Wbp BES) trad op 10 oktober 2010 in werking in Caribisch Nederland en was daarmee een van de vele wettelijke regelingen die vanaf de datum van de staatkundige herstructurering gingen gelden. De wet is gebaseerd op de Wet bescherming persoonsgegevens die in Nederland gold tot de inwerkingtreding van de Avg op 25 mei 2018.

Sinds 1 april 2014 ziet de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES (hierna: Cbp BES) toe op de toepassing en naleving van de wet. Naast het geven van voorlichting en advies over de Wbp BES heeft de Cbp BES de bevoegdheid om ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de wet wordt toegepast en nageleefd. Ook ziet de Cbp BES in Caribisch Nederland toe op de verwerking van onder meer politiegegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens.

De Wbp BES kent in artikel 55 een evaluatiebepaling die stelt dat de wet vijf jaar na inwerkingtreding moet worden geëvalueerd. Als gevolg van de vertraagde instelling van de Commissie Wbp BES heeft ook de evaluatie vertraging opgelopen. Uitgangspunt is nu dat de evaluatie vijf jaar na de instelling van de commissie, april 2019 wordt afgerond. Pro Facto heeft van het WODC de opdracht gekregen deze evaluatie uit te voeren. Dat doen we in samenwerking met de Universiteit van Curacao en met Rianda Sacré, bestuurskundig onderzoeker die op Bonaire gevestigd is. 

De hoofdvraag van de evaluatie luidt als volgt:

Hoe functioneren de Wbp BES en de Cbp BES gelet op de uitgangspunten en doelstelling van de wet, welke knelpunten doen zich daarbij voor, wat betekent de implementatie van de Avg voor verwerking en uitwisseling van persoonsgegevens tussen Europees Nederland, Caribisch Nederland en de Caribische landen en wat zijn aanbevelingen voor de toekomst gelet op de mogelijk geconstateerde knelpunten?

 Voor het onderzoek worden onder meer interviews gehouden op Bonaire, Saba, Sint Eustatius, Curacao, Aruba en Sint Maarten.

WODC: evaluatie Wet biometrie in de vreemdelingenketen

De toegang, toelating, uitzetting van en het toezicht op vreemdelingen is in Nederland geregeld in de Vreemdelingenwet 2000. Met de Wet biometrie vreemdelingenketen of WBVK voorziet in het gebruik van biometrie in de vreemdelingenketen. In samenwerking met de vakgroep SBB van de Rijksuniversiteit Groningen gaat Pro Facto deze wet in opdracht van het WODC evalueren.

De doelstelling van het evaluatieonderzoek is in de kern het verkrijgen van inzicht in de mate waarin de Wet biometrie vreemdelingenketen de door de wetgever geformuleerde doelen heeft bereikt, waarbij ook de vragen uit de Motie Strik cs. worden beantwoord. Dit onderzoek beoogt de minister in staat te stellen een standpunt te formuleren inzake de wenselijkheid van verlenging van de wet. De probleemstelling van het onderzoek bestaat uit twee onderdelen:

1. In welke mate bereikt de Wet biometrie in de vreemdelingenketen zijn doelen?

2. Hoe verhoudt zich de wet tot de Europese verplichtingen tot implementatie van informatiesystemen waarin biometrie wordt opgeslagen?

 

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken