Gegevensbescherming

Gemeente Rotterdam: evaluatie toepassing artikel 13b Opiumwet

De afgelopen decennia zijn gemeenten steeds belangrijker geworden voor de aanpak van maatschappelijke onveiligheid. Bij de burgemeester berust de verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen, uitvoeren en aansturen van het integraal veiligheidsbeleid en daarmee samenhangend heeft de burgemeester steeds meer instrumenten en bevoegdheden in handen gekregen voor de aanpak van problemen op het terrein van openbare orde en veiligheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om de aanpak van overlast door jongeren of overlast die samenhangt met voetbalwedstrijden. De Wet Damocles, neergelegd in artikel 13b Opiumwet, maakt de sluiting van een woning of een bedrijfspand mogelijk vanwege drugshandel of strafbare voorbereidingshandelingen in verband daarmee.

In de gemeente Rotterdam is inmiddels ruime ervaring opgedaan met het nemen van maatregelen en het doen uitgaan van waarschuwingen op grond van artikel 13b Opiumwet. Het aantal maatregelen neemt over de jaren heen toe en het percentage bezwaarschriften lijkt ook te stijgen (in 2018 is tegen 50% van de besluiten bezwaar gemaakt). Het beleid dateert van 2011, maar is per 15 januari 2019 aangepast; sindsdien kan ook een 13b-maatregel worden opgelegd wanneer ‘voorwerpen en stoffen aanwezig zijn voor het telen of bereiden van drugs’. In een beleidsevaluatie wil de gemeente Rotterdam vaststellen in hoeverre de toepassing van art. 13b Opiumwet bijdraagt aan de beleidsdoelen die de gemeente in zijn beleidsregel heeft gesteld.

Pro Facto voert dit onderzoek uit in samenwerking met prof. mr. Michel Vols (hoogleraar Openbare-orderecht en verbonden aan het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid (COOV) van de Rijksuniversiteit Groningen).

WODC: werkwijze en verdienmodel 'No cure, no pay'-bedrijven

Het aantal ingediende bezwaar- en beroepschriften tegen de bepaling van de Waardering Onroerende Zaken (WOZ) en de Belasting van Personenauto’s en Motorrijtuigen (BPM) door no cure no pay-bedrijven is in de afgelopen jaren gestegen. Wanneer een bezwaar- of beroepschrift (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard krijgen deze bedrijven een proceskostenvergoedingen uitbetaald door  gemeenten (voor de WOZ) en de Belastingdienst (voor de BPM). Met het oog op de vraag of het mogelijk is deze kosten terug te dringen onderzochten Breuer&Intraval en Pro Facto in het onderzoek Van beroep in bezwaar in opdracht van het WODC de werkwijze en het verdienmodel van no cure no pay-bedrijven. Download hier het rapport.

In dit onderzoek hebben we de werkwijze en het verdienmodel in kaart gebracht van no cure no pay-bedrijven (ncnp-bedrijven) die zich richten op het bijstaan van burgers bij het indienen van bezwaar of beroep op twee terreinen: de WOZ en de BPM. Hoewel in beide gevallen de wetgeving de mogelijkheid biedt om in bezwaar (en eventueel beroep) te gaan tegen een beslissing van een overheidsorgaan, bestaan er dusdanig veel verschillen in het proces en in de wetgeving tussen de WOZ en BPM dat we de onderwerpen in twee deelonderzoeken hebben bestudeerd.

Niet één werkwijze bij WOZ-bezwaren

Uit het onderzoek komt ten aanzien van de WOZ vooral naar voren dat er niet gesproken kan worden van ‘een’ werkwijze van ncnp-bedrijven (noch van gemeenten), maar dat er sterke verschillen bestaan tussen de bedrijven. Uit een enquête blijkt dat klanten doorgaans tevreden zijn over de diensten van de ncnp-bedrijven. De ncnp-bedrijven zijn niet veel effectiever dan particulieren: wanneer particulieren zelfstandig bezwaar maken is dat bijna even vaak gegrond als wanneer een ncnp-bedrijf dat doet. Sommige gemeenten worden geconfronteerd met relatief veel bezwaren en hogere uitvoeringskosten. Verder hebben we anekdotisch bewijs gevonden voor handelingen die gericht lijken op ‘profiteren’ van bestaande wet- en regelgeving, maar de algehele indruk is dat dit bij de WOZ niet kenmerkend is voor het grootste deel van de ncnp-bedrijven.

Bezwaar tegen BPM

Jaarlijks ontvangt de Belastingdienst ongeveer 3.500 tot 4.500 bezwaarschriften op de waardebepaling van tweedehands geïmporteerde auto’s voor de Belasting van Personenauto’s en Motorrijtuigen. Het aandeel van ncnp-bedrijven in de bezwaar- en beroepsprocedures is ten minste 95 procent. Het gaat om drie ncnp-bedrijven die de procesgang domineren, andere partijen spelen niet of nauwelijks een rol. Met name garagehouders die tweedehands auto’s invoeren zijn klant van de ncnp-bedrijven. Tegen ongeveer de helft van de besluiten van de Belastingdienst wordt in beroep gegaan. Dat loont ook: in (hoger) beroep wordt 48 procent van de bezwaarmakers alsnog (gedeeltelijk) in gelijk gesteld, waardoor het ncnp-bedrijf een proceskostenvergoeding krijgt.

Waardebepaling blijft reden voor discussie

De waardebepaling is bij zowel WOZ als BPM de kern van het probleem. Bij geïmporteerde tweedehands voertuigen zal altijd discussie mogelijk zijn over de waarde en daarmee over de hoogte van de te betalen BPM. Bij woningen vindt waardering plaats met een modelmatige waardebepaling, waarbij sprake is van een systematische vergelijking tussen woningen waarvoor de kenmerken van grote aantallen woningen met elkaar worden vergeleken. Het is volgens de onderzoekers dan ook niet bijzonder dat de waarde bijgesteld dient te worden wanneer er door de gemeenten massaal wordt gewaardeerd en vervolgens in bezwaar en beroep naar de individuele woning wordt gekeken.

Bekijk ook het Kassa-item hierover!

Gemeente Leeuwarden: geheimhouding raadsstukken

In de gemeenteraad van Leeuwarden is de afgelopen jaren verschillende keren discussie ontstaan over het toekennen van het predicaat ‘geheim’ aan bepaalde stukken en over het in beslotenheid voeren van sommige overleggen. De ‘commissie geheime stukken’ is ingesteld om te adviseren over de vraag of stukken inderdaad geheim moeten zijn. In opdracht van deze commissie voeren twee externe adviseurs, prof.mr. Solke Munneke, hoogleraar Staatsrecht Rijksuniversiteit Groningen en prof. dr. Heinrich Winter, directeur Pro Facto, een adviestraject uit dat bestaat uit twee delen: het beschrijven van de regels en het organiseren en leiden van trainingsbijeenkomsten. Centrale vraag is: Wat zijn de regels over geheimhouding, hoe dienen die te worden toegepast en hoe dient de (vergader)cultuur in Leeuwarden zich in dat verband idealiter te ontwikkelen? Onderdeel van de opdracht is het voeren van een aantal oriënterende gesprekken. De werkzaamheden starten medio oktober en worden uiterlijk begin 2020 afgerond.

Gemeente Borger-Odoorn: evaluatie sociaal domein

De gemeente Borger-Odoorn evalueert de uitvoering van haar taken in het sociaal domein. Er wordt teruggekeken tot 1 januari 2015, toen de drie decentralisaties zijn doorgevoerd. De gemeente wil inzicht in wat er goed gaat en beter kan in het sociaal domein. Zijn de de beoogde doelen gerealiseerd? Ondersteuning en advies wordt daarbij gegeven door Pro Facto. Daarmaast zijn we verantwoordelijk voor het empirische onderzoek (interviews, enquête).

WODC: evaluatie Wet positie en toezicht advocatuur

Uit verschillende onderzoeken eind vorige en begin deze eeuw bleek dat het toezicht op de advocatuur onvoldoende was en modernisering en verbetering behoefde. Het nieuwe stelsel van toezicht diende onafhankelijk, transparant, uniform, proactief en effectief te zijn. Dat heeft geleid tot een wijziging van de Advocatenwet door de Wet positie en toezicht advocatuur, die op 1 januari 2015 in werking trad. De wet bevat een bepaling dat deze na vijf jaar geëvalueerd moet worden. Pro Facto gaat deze evaluatie uitvoeren in samenwerking met mr.dr. Rianne Herregodts. De evaluatie betreft de volgende onderdelen van de Advocatenwet:

  • nieuwe wijze van verwerking van de gegevens tableau;
  • kwaliteitstoetsen;
  • het College van toezicht van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA);
  • de herziene wijze van toezicht en klachtafhandeling;
  • herzieningen in het tuchtrecht.

Een belangrijke vraag is of de wetswijziging heeft geleid tot een nieuw stelsel van toezicht dat onafhankelijk, transparant, uniform, proactief en effectief is, terwijl de vertrouwelijkheid van cliëntengegevens wordt gewaarborgd. Ook wordt in de evaluatie bezien hoe de andere wetswijzigingen, zoals die in het tuchtrecht, in de praktijk werken en of deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de advocatuur.

De vraag die in het evaluatieonderzoek centraal staat luidt als volgt: Functioneert het door de Wet positie en toezicht advocatuur geïntroduceerde stelsel van toezicht overeenkomstig zijn doelstellingen, hoe werken de overige wetswijzigingen, waaronder het tuchtrecht en leveren die een bijdrage aan de kwaliteit van de advocatuur?

WODC: aanpak openstaande vrijheidsstraffen

Volgens de meest recente cijfers zijn er momenteel bijna 11.000 personen aan wie een vrijheidsstraf is opgelegd en die onvindbaar zijn gebleken voor de tenuitvoerlegging van deze straf. Dit hangt nauw samen met het feit dat ongeveer 10% van de vrijheidsstraffen na minimaal twee jaar en soms ook helemaal niet worden uitgevoerd. Uit onderzoek blijkt getrokken dat 90% van de onvindbare veroordeelden zich (waarschijnlijk) in het buitenland bevindt, waarvan ongeveer de helft in een EU-lidstaat. Dit geeft de minister alle aanleiding om de mogelijkheden van internationale samenwerking bij opsporing van voortvluchtigen te onderzoeken. Pro Facto gaat dit onderzoek uitvoeren in opdracht van het WODC. We gaan onderzoeken wat de aard en omvang van de problematiek in met Nederland vergelijkbare landen is, hoe het probleem daar wordt aangepakt en of hieruit lessen te trekken zijn voor Nederland. Omdat bilaterale verdragen expliciet als instrument worden gezien, doen we ook onderzoek over de landen waar relatief veel in Nederland onvindbare veroordeelden vandaan komen. Bilaterale verdragen met deze landen zouden immers het meest op kunnen leveren. Ten derde voeren we een juridische analyse uit van de mogelijkheden en belemmeringen die bij de te nemen maatregelen van toepassing kunnen zijn.

Provincie Noord-Holland: pilots gemeentelijke weerbaarheid tegen ondermijning

Ondermijning door de georganiseerde criminaliteit is een toenemend probleem dat ook gemeenten in meerdere opzichten raakt: door de maatschappelijke risico’s en gevolgen voor burgers, bedrijven en instellingen, door de rol die gemeenten hebben bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit én door (pogingen tot) intimidatie en beïnvloeding van gemeentelijke organisaties zelf.

Om ondermijnende criminaliteit voldoende het hoofd te kunnen bieden, moet een gemeente voldoende weerbaar zijn. Dat wil zeggen dat een gemeente zich niet alleen – in alle geledingen - bewust is van de (mogelijke) aanwezigheid van ondermijnende criminaliteit, maar ook in staat is deze te herkennen, signalen te kanaliseren en daarop te handelen. Dit ook in samenspel met de diverse partners. Daarbij is het essentieel dat medewerkers zich ook voldoende veilig moeten kunnen voelen in de uitvoering van hun taken, het melden van signalen en voldoende bescherming genieten tegen pogingen tot beïnvloeding.

De Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIEC’s) Noord-Holland, Amsterdam-Amstelland en Midden-Nederland hebben voor alle gemeenten in Noord-Holland een ondermijningsbeeld opgesteld: een bundeling van signalen en fenomenen van criminele aanwezigheid en activiteiten binnen een gemeente. Een ondermijningsbeeld geeft niet alleen inzicht maar draagt ook bij aan de (bestuurlijke) awareness van de noodzaak van een actieve en integrale (gezamenlijke) aanpak. Complementair aan deze ondermijningsbeelden wil de provincie Noord-Holland de handvatten bieden om te beoordelen of de eigen organisatie voldoende ‘fit’ is om ondermijning aan te pakken en er weerstand aan te bieden. Oftewel om antwoord te kunnen geven op de volgende vraag: “Is onze organisatie voldoende weerbaar als het gaat om gevoeligheid voor en aanpak van ondermijnende criminaliteit?” De provincie Noord-Holland wil gemeenten ondersteunen om de weerbaarheid en awareness te vergroten en start daartoe in drie gemeenten pilots (in Velsen, Hoorn en Den Helder).

Samen met John Smits van Arena Consulting gaat Pro Facto door middel van documentstudie, interviews en een enquête onder alle ambtenaren van de gemeenten een handreiking “bestuurlijke quickscan” opstellen om te komen tot een meer fitte organisatie als het gaat om aanpak van en weerbaarheid tegen ondermijnende criminaliteit.

Rekenkamercommissie Borger-Odoorn: ondermijning

Ondermijning door de georganiseerde criminaliteit is een toenemend probleem dat ook gemeenten in meerdere opzichten raakt: door de maatschappelijke risico’s en gevolgen voor burgers, bedrijven en instellingen, door de rol die gemeenten hebben bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit én door (pogingen tot) intimidatie en beïnvloeding van gemeentelijke organisaties zelf.

Om ondermijnende criminaliteit voldoende het hoofd te kunnen bieden, moet een gemeente voldoende weerbaar zijn. Dat wil zeggen dat een gemeente zich niet alleen – in alle geledingen – bewust is van de (mogelijke) aanwezigheid van ondermijnende criminaliteit, maar ook in staat is deze te herkennen, signalen te kanaliseren en daarop te handelen. Dit ook in samenspel met de diverse partners. Daarbij is het essentieel dat medewerkers zich ook voldoende veilig moeten kunnen voelen in de uitvoering van hun taken, het melden van signalen en voldoende bescherming genieten tegen pogingen tot beïnvloeding. Ook dient een gemeente beleid te hebben dat erop is gericht ondermijning binnen de gemeente effectief te bestrijden.

Voor de rekenkamercommissie van de gemeente Borger-Odoorn gaan we onderzoek doen over ondermijning. Het onderzoek bestaat uit drie elementen

  • zicht op ondermijnende criminaliteit en de maatschappelijke risico’s daarvan;
  • de gemeentelijke integriteit en weerbaarheid: de (pogingen tot) bedreiging en beïnvloeding van raad, bestuur en ambtelijke organisatie;
  • het beleid ter bestrijding van ondermijnende criminaliteit en de maatschappelijke risico’s en de uitvoering daarvan.

In dit onderzoek is het niet alleen van belang te onderzoeken hoe het beleid er op dit moment uitziet, maar ook of dat toekomstbestendig is. En overigens is bij rekenkameronderzoek uiteraard ook de rol van de raad bij dit alles relevant.

Ministerie van J&V: doelgroepenanalyse en customer journey rechtsbijstand

De toegang tot het recht in Nederland is een groot goed en dient voor alle burgers goed georganiseerd te zijn: ook voor minder draagkrachtigen. Voor deze groep is gesubsidieerde rechtsbijstand. Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand moet aansluiten bij de huidige tijd. Gebleken is dat de grote stijging van het beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand niet heeft geleid tot het beter of vaker oplossen van problemen van rechtzoekenden. Daarom wordt het stelsel de komende tijd herzien, zodat voorzien wordt in een laagdrempelige, effectieve en waar mogelijk integrale geschiloplossing voor rechtzoekenden.

De herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand houdt in dat de toegang tot het recht aan de voorkant anders wordt georganiseerd. Informatie voor rechtzoekenden over de juist aanpak in veelvoorkomende situaties of ‘life events’ met juridische consequenties (zoals ontslag, scheiding, schulden, overlijden van familieleden, etc.) wordt beter (digitaal) ontsloten: de overheid geeft langs verschillende wegen (online, telefonisch, juridische spreekuren) inzicht aan de burger in de beste route naar een oplossing voor hun probleem. Voor mensen die minder zelfredzaam zijn (digitaal of anderszins) kan mogelijk een link worden gelegd naar het werk van de sociale wijkteams.

Hiertoe is het belangrijk inzicht te krijgen in de aard en omvang van de vraag naar juridische bijstand. Panteia is door het ministerie van Justitie en Veiligheid gevraagd onderzoek te doen naar de omvang van de vraag naar de verschillende manieren om een oplossing voor een (juridisch) probleem te bereiken. Dit om het ministerie in staat te stellen de juiste maatregelen te treffen om burgers op een goede manier op weg naar een oplossing te helpen. Pro Facto neemt een deel van het kwalitatieve onderzoek voor zijn rekening.

Rekenkamercommissie Staphorst: burgerparticipatie

De gemeente Staphorst heeft ten minste al vanaf 2014 stappen gezet om de zogeheten burgerkracht van de lokale samenleving structureel in te zetten voor het verbeteren van de beleidsvorming en -uitvoering. Het takenpakket en de rol van gemeente wordt groter, met als belangrijke reden de korte afstand tot de burger op dat overheidsniveau. In de context van deze verandering is ook het in goede banen leiden van processen waarmee de burger invloed kan uitoefenen op het gevoerde beleid belangrijker geworden.

Halverwege 2015 is de Nota burgerkracht gemeente Staphorst 2015-2016 vastgesteld, een uitwerking van inzichten opgedaan tijdens het Project Burgerparticipatie en vastgesteld in het Coalitieakkoord en Collegeprogramma 2014-2018. De Nota markeert een nieuwe verhouding tussen gemeente en burger en gaat uit van het benutten van de burgerkracht, in de vorm van participatie- en initiatiefbeleid en in de vorm van een vrijwilligersbeleid. Deze Nota vormt het voorwerp van onderzoek in dit rekenkameronderzoek, waarbij aangetekend dat het onderdeel vrijwilligersbeleid daar buiten valt.

Sinds het vaststellen van de vorige Nota is het belang van burgerparticipatie alleen maar toegenomen. De actieve burger laat zich makkelijker voorlichten over ontwikkelingen in haar omgeving en kan zich steeds makkelijker organiseren, de decentralisaties van taken in het sociale domein hebben vorm gekregen (waarbij juist ingezet zou moeten worden op een kleine afstand tot de burger) en de Omgevingswet streeft naar een brede participatie van burgers en bedrijven bij de totstandkoming van besluiten. Het college wil dan ook een Nota Burgerkracht 2.0 opstellen. Hiervoor wil zij input verzamelen over de ervaringen met het huidige burgerparticipatiebeleid. Pro Facto voert samen met Lexnova onderzoek uit dat mede benut zal worden voor de nieuwe Nota.

De hoofdvraag van het onderzoek luidt:

Wanneer, op welk moment in het proces en op welke manier zijn de afgelopen vijf jaar de inwoners van Staphorst betrokken geweest bij de voorbereiding, ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de gemeente, welke veranderingen zijn waar te nemen sinds de vaststelling van de Nota Burgerkracht, welke lessen vallen hieruit te leren als het gaat om het realiseren van ‘een nieuwe verhouding tussen burger en overheid’? en hoe kunnen de uitkomsten worden benut in de toekomst?

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken