Gegevensbescherming

Rekenkamercommissie Uitgeest: kaderstelling door de raad

Kaderstelling, controle en volksvertegenwoordiging zijn de kernrollen van de gemeenteraad. De rekenkamercommissie van de gemeente Uitgeest wil een onderzoek (laten) uitvoeren waarin de invulling van de kaderstellende rol van de gemeenteraad centraal staat. De centrale vraagstelling luidt als volgt: Op welke wijze geeft de gemeenteraad van Uitgeest invulling aan zijn kaderstellende en controlerende rol?

Rekenkamercommissie Nieuwegein: de subsidiëring van MOvactor

Jaarlijks ontvangt welzijnsorganisatie MOvactor ongeveer 1,9 miljoen euro subsidie van de gemeente Nieuwegein. MOvactor is één van de vier instellingen die gerekend worden tot de grote subsidieontvangers van de gemeente. De instelling speelt een belangrijke rol in het uitvoeren van het sociaal-culturele werk, het jongerenwerk en het vrijwilligerswerk. Voor de raad zijn de activiteiten en prestaties van MOvactor wat ongrijpbaar. De invloed van de raad en het college op het beleid van MOvactor is niet duidelijk. Dit geldt ook voor de invloed van de bevolking. In opdracht van de rekenkamercommissie gaat Pro Facto de subsidierelatie onderzoeken. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:

In hoeverre is de subsidie van de gemeente Nieuwegein aan MOvactor doeltref-fend en doelmatig en welke invloed op het beleid hebben de gemeenteraad en de inwoners van de gemeente?

Rekenkamercommissie Tytsjerksteradiel: regie op samenwerking

Gemeenten voeren een groot aantal verschillende taken uit. Daarvoor beschikken zij over een eigen ambtenarenapparaat. Dat apparaat is verantwoordelijk voor de uitvoering van de meeste werkzaamheden. Daarnaast komt het voor dat taken en werkzaamheden door derden worden uitgevoerd. Bij deze uitvoering door derden kan gekozen worden voor verschillende (juridische) vormen. Samenwerkingsrelaties kunnen publiekrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn. Gedacht kan worden aan verbonden partijen als bedoeld in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV), gemeenschappelijke regelingen, de oprichting van vennootschappen en stichtingen en subsidierelaties.

Een gemeente kan participeren in een woud van diverse vormen van samenwerkingsrelaties. De rekenkamercommissie Tytsjerksteradiel wil meer inzicht in de bestaande vormen en de daarbij behorende sturingsmogelijkheden. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:

Welke politiek-bestuurlijke instrumenten heeft de gemeente, en dan in het bijzonder de gemeenteraad, in samenwerkingsrelaties waarin ze een bestuurlijk, beleidsmatig en/of financieel belang heeft?

Rekenkamercommissie Woerden: vergunningverlening

In opdracht van de rekenkamercommissie van de gemeente Woerden gaat Pro Facto onderzoek naar het beleid van de gemeente ten aanzien van vergunningverlening, hoe aan dit beleid uitvoering wordt gegeven, welke risico’s de gemeente daarbij loopt en of de zorgvuldigheid optimaal is gewaarborgd. Het onderzoek is primair gericht op de verlening van omgevingsvergunningen in de volle breedte. Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor diverse activiteiten. Gedacht kan worden aan de activiteiten slopen, bouw, milieu en gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Om een ongewenst verlies aan diepgang te voorkomen, heeft de rekenkamercommissie er voor gekozen omgevingsvergunningen die uitsluitend betrekking hebben op de activiteiten bouwen, kappen en aanleggen van een uitrit op voorhand buiten het onderzoek te laten. Dit betekent dat de volgende activiteiten wel worden betrokken in het onderzoek:

  • gebruik in strijd met het bestemmingsplan
  • gebruik van een bouwwerk met het oog op de brandveiligheid
  •  slopen, verstoren of verplaatsen van een monument
  • slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht
  • uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning)

Rekenkamer Leeuwarden: locatiekeuze maatschappelijke opvang

De gemeente Leeuwarden is één van de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang. De besluitvorming over locaties voor maatschappelijke opvang is niet eenvoudig omdat omwonenden of ondernemers in de buurt vrezen voor overlast. Duidelijk is dat ergens een opvanglocatie moet worden gerealiseerd, maar het Nimby-principe speelt daarbij een rol: not in my back yard. In Leeuwarden leidde de vestiging van een gebruiksruimte in de dagopvang aan de Zuidergrachtswal in de Oranjewijk (2006), tot maatschappelijke onrust en discussie. Sinds 2010 heeft de gemeente een stappenplan ontwikkeld voor de locatiekeuze van maatschappelijke opvang. De Rekenkamer Leeuwarden heeft besloten onderzoek te doen naar de werking van dit zogenaamde 'Leeuwarder model'. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:

Hoe heeft het Leeuwarder model voor de locatiekeuze maatschappelijke opvang tot heden gewerkt, wat zijn de ervaringen van betrokkenen en in hoeverre heeft de raad daarop gestuurd?

Rekenkamercommissie Zwartewaterland: informatievoorziening aan de gemeenteraad

De rekenkamercommissie van de gemeente Zwartewaterland wil inzicht krijgen in de wijze waarop de informatievoorziening aan de raad gestalte krijgt en op de wijze waarop het college gestalte geeft aan haar actieve en passieve informatieplicht. In het onderzoeksvoorstel heeft de rekenkamercommissie de volgende centrale onder-zoeksvraag geformuleerd:

Wordt de raad in alle gevallen tijdig en adequaat geïnformeerd?

Het onderzoek bestaat uit drie onderdelen:

  • Regels en normen met betrekking tot informatievoorziening
  • De praktijk met betrekking tot de informatievoorziening
  • Kwaliteit van de informatievoorziening

ZonMw: evaluatie Embryowet en Wdkb

De Embryowet blijkt een goed evenwicht te realiseren tussen respect voor menselijk leven en waardigheid enerzijds en het belang van de genezing van ziekten en het welzijn van minder vruchtbare paren anderzijds, zo blijkt uit onderzoek van Pro Facto in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam (AMC) en de Universiteit Maastricht . Maar de evaluatie laat ook een aantal knelpunten zien. Voor de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) is het nog te vroeg om een oordeel over het bereiken van de doelstellingen te geven, omdat de donorkinderen die het betreft nog niet oud genoeg zijn. Wel laat de wetsevaluatie knelpunten in de uitvoeringspraktijk zien.

De Embryowet, in werking getreden op 1 september 2002, stelt grenzen aan handelingen met geslachtscellen en embryo's. Deze algemene doelstelling van de wet wordt gerealiseerd, maar bij de evaluatie zijn ook knelpunten gesignaleerd, waarvan een deel ook al in de eerste evaluatie is geconstateerd. De onderzoekers stellen dat het verbod op het creëren van embryo's voor wetenschappelijk onderzoek nog steeds een belemmering vormt voor het uitvoeren van dergelijk onderzoek. Met name het belang van preklinisch embryo-onderzoek als onderdeel van de verantwoorde introductie van nieuwe voortplantingstechnieken zou aanleiding moeten zijn dit verbod op te heffen.

In de praktijk blijken de regels die gesteld worden door de Embryowet goed nageleefd te worden. Het door de beroepsgroepen opgestelde modelreglement bewijst zijn waarde, doordat dit reglement in instellingsprotocollen of kwaliteitssystemen is vertaald. Onderdelen van het modelprotocol zijn echter gedateerd en behoeven actualisatie.

De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) is in werking getreden op 1 juni 2004 en stelt kinderen die zijn ontstaan uit donorgameten of -embryo's vanaf hun zestiende levensjaar in staat persoonsidentificerende gegevens over hun donor te ontvangen. De wet heeft de anonimiteitswaarborg voor donoren dus laten vervallen. Dit heeft in eerste instantie geleid tot een afname van het aantal donoren, hoewel dat aantal enkele jaren na inwerkingtreding van de Wdkb weer licht is toegenomen. Omdat wensouders via andere wegen (zoals via het informele circuit op internet, familie/vrienden of het buitenland) zelf donoren hebben weten te vinden, zijn de wachtlijsten voor donorzaad evenwel niet toegenomen.

Wel laat de evaluatie een aantal knelpunten zien in de uitvoeringspraktijk. Een voorbeeld daarvan is de opeenstapeling van taken die de Stichting Donorgegevens heeft. De vraag is of deze stichting over voldoende tijd en middelen beschikt om deze taken volledig uit te voeren en hoe uitgebreid dat door de stichting zou moeten gebeuren. Het gaat hier bijvoorbeeld om de begeleiding van donor en donorkind.

Het onderzoek in opdracht van ZonMW is uitgevoerd onder leiding van Heinrich Winter. Namens Pro Facto waren Nicolette Woestenburg en Charlotte Akerboom verantwoordelijk voor de uitvoering. De andere leden van onderzoeksteam waren:

  • prof. mr. J. (Johan) Legemaate, hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam en het AMC;
  • prof. dr. G.M.W.R. (Guido) de Wert, hoogleraar biomedische ethiek verbonden aan de Universiteit Maastricht;
  • dr. W.J. (Wybo) Dondorp, senior-onderzoeker biomedische ethiek aan de Universiteit Maastricht;
  • mr. dr. M.C. (Corrette) Ploem, universitair docent gezondheidsrecht, Universiteit van Amsterdam en het AMC.

 

alt

CJIB: 'Een factuurtje uit Leeuwarden'. De invloed van legitimiteit op het nalevings- en betalingsgedrag van CJIB-debiteuren.

De meeste burgers houden zich doorgaans keurig aan de wet. Toch wordt elk jaar een aanzienlijk aantal geldboetes opgelegd voor bijvoorbeeld het overschrijden van de maximumsnelheid, het rijden onder invloed of het niet naleven van de identificatieplicht. Wanneer voor deze of vergelijkbare overtredingen, via tussenkomst van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), een geldboete wordt opgelegd, wordt deze boete in de meeste gevallen meteen betaald. Maar soms wordt langdurig geweigerd een opgelegde boete te voldoen of wordt alleen betaald na de inzet van bijvoorbeeld een deurwaarder of dwangmiddelen, zoals inname van het rijbewijs of buitengebruikstelling van een voertuig. Hoe kunnen deze verschillen in het nalevings- en betalingsgedrag van burgers worden verklaard? Waarom houdt de een zich wel aan de regels en de ander niet? En waarom betaalt de ene burger wel direct zijn of haar boete en de andere niet? In opdracht van het CJIB heeft Pro Facto dit in samenwerking met prof.dr. Marc Hertogh onderzocht.

Het onderzoek, getiteld Factuurtje uit Leeuwarden, is geïnspireerd op Tom Tyler's invloedrijke studie Why People Obey the Law (1990) en draait om de volgende vraag: Welke factoren verklaren het nalevings- en betalingsgedrag van CJIB-debiteuren; en welke rol spelen hierbij hun opvattingen over de legitimiteit van het recht en de overheid? Voor het onderzoek is een grootschalige enquête uitgezet onder personen die in de periode maart – juni 2011 een beschikking van het CJIB hebben ontvangen.

Het nalevingsgedrag blijkt vooral beïnvloed te worden door het inkomen van CJIB-debiteuren. Een hoog inkomen vergroot de kans op het hebben van meer boetes. Een vergelijkbaar effect zien we terugkomen bij het betalingsgedrag.

De belangrijkste factor die van invloed is op het betalingsgedrag is het aantal boetes dat iemand het afgelopen jaar ontvangen heeft. Hoe meer boetes; hoe groter de kans op problematisch betalingsgedrag. Twee andere factoren die het betalingsgedrag bepalen zijn: problemen om rond te komen en problemen met de administratie. Beide factoren vergroten de kans dat de respondent in de categorie valt waarin sprake is van de inzet van herinneringen of in de categorie waarin verhaal- of dwangmiddelen worden ingezet. Het onderzoek vertelt daarmee twee belangrijke verhalen. Het ene verhaal illustreert het belang van de door burgers ervaren legitimiteit van het recht en de overheid voor vooral het zelfgerapporteerd nalevingsgedrag. Het andere verhaal laat zien dat het nalevings- en betalingsgedrag van burgers in belangrijke mate wordt bepaald door hun persoonlijke financiële positie. Beide verhalen samen geven een goed beeld van het complexe nalevings- en betalingsgedrag van CJIB-debiteuren.

Klik hier om Factuurtje uit Leeuwarden te downloaden. Het onderzoek kan in boekvorm besteld worden via 050-3635674.

VIDE: profielen van toezichthouders

Toezichthouders zijn er in soorten en maten. Ze onderscheiden zich van elkaar ten aanzien van de specifieke taken en competenties met betrekking tot het domein waar toezicht op gehouden wordt. Zo kent een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit andere taken en verantwoordelijkheden en beschikt deze over andere domeinspecifieke kennis en vaardigheden dan bijvoorbeeld een toezichthouder van de Inspectie van het Onderwijs. Naast verschillen, zijn echter ook overeenkomsten waar te nemen tussen toezichthouders van verschillende organisaties. Deze overeenkomsten hebben betrekking op taken, bevoegdheden, activiteiten, kennis en vaardigheden die van toepassing zijn op een activiteit die alle toezichthouders uitvoeren; het houden van toezicht. Op basis van een inventarisatie van de karakteristieken die alle toezichthouders met elkaar delen kan een uniform beroepsprofiel worden gepresenteerd van 'de' toezichthouder. Klik hier om het rapport Toezichthouder: beroep, professie of specialisatie te downloaden dat Pro Facto opstelde in opdracht van VIDE, de beroepsvereniging voor toezichthouders, inspecteurs, handhavers en evaluatoren.

WODC: evaluatie van de Wet Mbveo ('Voetbalwet')

Sinds 1 september 2010 is de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet MBVEO) van kracht, ook wel bekend als de Voetbalwet. Op grond van de wet hebben burgemeesters en officieren van justitie de bevoegdheid om een groepsverbod en/of een meldingsplicht op te leggen voor drie maanden, maximaal drie keer te verlengen. Naar aanleiding van enkele incidenten in het betaalde voetbal is de wet in opdracht van minister Opstelten door Pro Facto geëvalueerd. Dit heeft geresulteerd in het rapport Op doel?.

Uit bestudeerde casus waarin de wet is toegepast en op grond van gesprekken met gemeentelijke respondenten blijkt dat de Wet MBVEO vooral bij wijkoverlast en evenementen (zoals jaarwisselingen) nuttig is. Knelpunten doen zich voor bij de toepassing van de wet voor de aanpak door burgemeesters van voetbalvandalisme:

  • De maximale duur (in eerste aanleg) voor een gebiedsverbod (stadionverbod), al dan niet in combinatie met een meldingsplicht’, is drie maanden. Dit is in de ogen van burgemeesters te kort. Het aantal thuiswedstrijden waarvoor de burgemeestersbevelen gelden, is beperkt gedurende die periode. Het vormt voor sommige burgemeesters reden om de wet niet of weinig toe te passen.
  • First offenders kunnen met de wet niet worden aangepakt. Vooral bij voetbalgerelateerde overlast wordt dat door burgemeesters als problematisch gezien.

De Wet MBVEO is ten tijde van de evaluatie nog geen twee jaar van kracht. Veel burgemeesters en officieren van justitie hebben nog geen ervaring met de wet, anderen beperkt. Vooral voor burgemeesters zorgt deze onbekendheid voor problemen bij bijvoorbeeld dossiervorming, informatie-uitwisseling en interpretatie van begrippen. Bij dat laatste speelt ook een rol dat sommige begrippen zich op grond van de jurisprudentie nog aan het uitkristalliseren zijn.

De kern van de bevindingen en daarmee van de oplossingsrichtingen is dat de toepassing van het beschikbare instrumentarium verbeterd kan worden, maar dat op onderdelen ook een aanpassing van de wet een oplossing kan bieden. In het onderzoek worden drie mogelijke, elkaar niet uitsluitende oplossingsrichtingen voor de geconstateerde knelpunten beschreven, te weten verbetering van de uitvoering, aanpassing van de wet op onderdelen of een fundamentele aanpassing van de wet (bijvoorbeeld door het invoeren van een verplichte rechterlijke toets). De minister heeft veel van onze suggesties overgenomen, blijkt uit zijn brief aan de Tweede Kamer.



Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken