Gegevensbescherming

WODC: evaluatie Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen

Sinds 1 april 2000 heeft Nederland als eerste Europese natie een Nationaal rapporteur op het gebied van mensenhandel. Met ingang van 1 januari 2012 zijn de taken van de Nationaal rapporteur uitgebreid met het onderwerp seksueel geweld tegen kinderen (inclusief de aanpak van kinderpornografie).

De Nationaal rapporteur heeft in de door het evaluatieonderzoek bestreken periode achttien onderzoeksrapporten gepubliceerd; negentien op het gebied van mensenhandel en zeven op het gebied van seksueel geweld tegen kinderen. Behalve rapporten publiceerden de Nationaal rapporteur en haar medewerkers ook artikelen over uiteenlopende aspecten van mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. De Nationaal rapporteur houdt zich niet alleen bezig met onderzoeken, rapporteren en het doen van aanbevelingen. Voorlichten en adviseren ziet de Nationaal rapporteur eveneens als belangrijke activiteiten. Zij wil niet volstaan met het rapporteren van de resultaten van onderzoek maar verder gaan en verworven inzichten en aanbevelingen door middel van voorlichting en advisering actief onder de aandacht brengen van degenen die er in de praktijk wat mee kunnen doen. De huidige Nationaal rapporteur heeft vanaf haar benoeming in 2006 veel werk gemaakt van het opbouwen en uitbouwen van een uitgebreid (internationaal) netwerk.

De waardering van externen voor de taakuitvoering door de Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen is groot. De rapporten en aanbevelingen worden gewaardeerd, de onafhankelijkheid en het gezag benadrukt en de aanpak en het bewustzijn van seksueel geweld tegen kinderen en mensenhandel worden dankzij de Nationaal rapporteur versterkt. In dit hoofdstuk zijn – desondanks – ook enkele door externe geuite kritiekpunten gerapporteerd. Een terugkerend punt van kritiek is wel dat de nuances volgens sommige geïnterviewden op onderdelen soms ontbreken in rapporten.

Klik HIER om de samenvatting van het rapport te downloaden en HIER voor het hele rapport.

 

Rekenkamercommissie Papendrecht: toezicht en handhaving

Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van veel verschillende regels. Gedacht kan worden aan gemeentelijke verordeningen, bestemmingsplannen en aan voorschriften die zijn verbonden aan vergunningen. Regels worden gesteld om bepaalde doelen te bereiken op bijvoorbeeld de gebieden leefbaarheid, veiligheid en gezondheid. Goede naleving is een – noodzakelijke, maar vaak nog niet voldoende – voorwaarde voor het bereiken van deze doelen.

Bevoegde bestuursorganen van gemeenten (bij toezicht en handhaving zijn dat de bur-gemeester en het college van B&W) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering, het toezicht op de naleving en de handhaving van circa 190 wetten en daarop gebaseerde regelingen. Deze zijn onder te verdelen in drie domeinen:
- fysiek leefomgeving (onder meer milieu, bouwen)
- openbare orde en veiligheid (onder meer verkeer, Drank- en Horecawet en APV)
- sociaal domein (zoals kinderopvang, leerplicht, sociale zekerheid, Wmo, Participa-tiewet, Jeugdwet)

Omdat het onmogelijk is alle regels op hetzelfde niveau te handhaven, moeten gemeen-ten keuzes maken: hoe houden we toezicht, wanneer doen we dat, wanneer gaan we over tot handhaving als een overtreding wordt geconstateerd en welke maatregel treffen we dan? Het is verstandig en op sommige beleidsterreinen zelfs voorgeschreven dat dergelijke zaken in plannen en beleid worden vastgelegd.

In opdracht van de rekenkamercommissie Papendrecht voeren we onderzoek uit naar toezicht en handhaving met de volgende centrale onderzoeksvraag:

Wat is het toezichts- en handhavingsbeleid van de gemeente Papendrecht, hoe wordt dit uitgevoerd en hoe vindt de sturing door de gemeenteraad plaats?

Op basis hiervan onderscheiden we drie onderzoeksthema’s:
1. Beleid
2. Uitvoering en organisatorische invulling
3. Sturing door de gemeenteraad

WODC: voorkomen stopformulieren etnisch profileren?

In Engeland en Wales en in de Spaanse gemeente Fuenlabrada worden bij het staande houden van burgers zogenoemde stopformulieren ingezet. Een stopformulier is een formulier waarin een politieagent een aantal gegevens, waaronder de afkomst van de staande gehouden burger, dient in te vullen. In Engeland en Wales wordt het formulier ingevuld wanneer het staandehouden gecombineerd wordt met fouillering (stop and search). In de Spaanse gemeente Fuenlabrada wordt het formulier ingevuld bij zowel fouillering als wanneer om identificatie wordt gevraagd.

In opdracht van het WODC heeft Pro Facto een literatuurstudie uitgevoerd naar het gebruik van stopformulieren in de twee bovengenoemde landen. In deze verkenning is gekeken in hoeverre dergelijke stopformulieren kunnen bijdragen aan het voorkomen en bestrijden van etnisch profileren, met als doel om te kijken of deze maatregel ook bij de Nederlandse politie ingevoerd kan worden. Een belangrijke conclusie van dit verkennende onderzoek is dat het gebruik van stopformulieren (of meer algemeen het registreren van etniciteit bij staandehoudingen) als centraal onderdeel van een pakket van maatregelen een bijdrage kan leveren aan het bestrijden van etnisch profileren. Het gebruik van stopformulieren is in de onderzochte jurisdicties steeds ingevoerd als onderdeel van een geheel aan onderling samenhangende maatregelen. Een onmisbare voorwaarde voor effectieve toepassing van het stopformulier is een professionele houding gericht op het voortdurend verbeteren van de eigen vaardigheden, ook als het gaat om de invulling van de discretionaire ruimte bij proactief optreden. Uiteindelijk gaat het om de politieagent op straat; die moet de beslissing nemen om al dan niet op te treden.

Klik hier om het onderzoeksrapport te downloaden.

Onderzoek in de (gezondheids)zorg

We hebben diverse wetsevaluaties en bestuursjuridisch onderzoek op het gebied van de (gezondheids)zorg uitgevoerd waaronder:

 Klik HIER voor meer informatie over de onderzoeken die we uitvoeren.

WODC: beïnvloeding en ondermijning lokaal bestuur met een crimineel oogmerk

Pogingen van criminelen om het lokaal openbaar bestuur te beïnvloeden door bedreigingen of infiltratie vinden in alle provincies plaats. Er is geen sprake van grootschalige beïnvloeding. Dit komt naar voren uit een onderzoek van Pro Facto, in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC). Het onderzoek richt zich specifiek op beïnvloeding met een crimineel oogmerk.

In het onderzoek zijn burgemeesters, wethouders, raadsleden, ambtenaren openbare orde en veiligheid, griffiers en gemeentesecretarissen benaderd om een digitale enquête in te vullen. Bijna 4.000 van hen heb-ben de enquête ingevuld (de respons loopt van 30% onder raadsleden tot 60% onder burgemeesters). Hen is gevraagd of zij in de afgelopen vijf jaar met een crimineel oogmerk bedreigd zijn, of een poging tot omko-ping met een crimineel oogmerk heeft plaatsgevonden en of zij in de eigen gemeente signalen hebben op-gevangen over pogingen tot infiltratie van criminelen.

Criminele pogingen tot beïnvloeding vinden overal in Nederland plaats, zowel in grote als in kleine gemeen-ten. Bedreiging en pogingen tot infiltratie met een crimineel oogmerk komen het meest voor, pogingen tot omkoping veel minder. In 25% van alle gemeenten geven één of meer respondenten aan dat zij vermoeden of weten dat infiltratie door criminelen heeft plaatsgevonden. Bijna een kwart van alle burgemeesters geeft aan persoonlijk te zijn bedreigd met een crimineel oogmerk. Ook wethouders (11%), ambtenaren OO&V (12%) en raadsleden (8%) zijn bedreigd.

Hoewel een groot aantal bestuurders, raadsleden en ambtenaren in aanraking komt met pogingen tot beïnvloeding met een crimineel oogmerk, constateert Pro Facto dat geen sprake is van grootschalige beïnvloeding. De ondermijnende effecten blijven in veel gevallen beperkt. De besluitvorming wordt meestal niet aangepast als gevolg van de bedreiging en de infiltratie is niet succesvol. In 8% van alle Nederlandse gemeenten heeft infiltratie wél geleid tot ondermijnende effecten: de besluitvorming werd in die gemeenten bijvoorbeeld vertraagd, informatie werd voor criminele doeleinden ingezet en in enkele gevallen werd een besluit genomen dat niet genomen had mogen worden. Bedreiging heeft in 1% van de gemeenten geleid tot ondermijnende effecten.

Kwetsbaar is vooral het verlenen van vergunningen, het handhaven van regels en voorschriften en het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Voorbeeld zijn het verlenen van een horecavergunning en het tegenhouden van handhaving bij overlastgevende situaties. Vooral de randvoorwaarden daarbij zijn van belang, zoals de afstand tussen de beoordelend ambtenaar en degene die de vergunning aanvraagt en de vraag of de ambtenaar in zijn eentje situaties beoordeelt of dat meerdere collega’s zich met de besluitvorming bezighouden (‘vier-ogen-principe’). Ook de verwevenheid van kleine gemeenschappen met het lokaal openbare bestuur wordt door meerdere geïnterviewden als kwetsbaar en problematisch aangemerkt.

Dit onderzoek is het eerste diepgravende fenomeenonderzoek in Nederland naar de aard en omvang van beïnvloeding door criminelen van het lokale openbaar bestuur.

Klik HIER om de samenvatting van het rapport te downloaden en HIER voor het hele rapport. De belangrijkste bevindingen staan op één pagina weergegeven in DEZE factsheet.

Ministerie van BZK: toezicht en handhaving door gemeenten

Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van veel wet- en regelgeving. De op dit punt bevoegde bestuursorganen van gemeenten (de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering, het toezicht op de naleving en de handhaving van circa 190 wetten en daarop gebaseerde regelingen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) heeft in reactie op vragen in de Eerste Kamer tijdens de vaststelling van de begroting voor het jaar 2015 toegezegd een onderzoek naar de stand van zaken op het terrein van toezicht en handhaving bij gemeenten uit te laten voeren. Dit onderzoek moet een algemeen en actueel antwoord geven op de vraag of de toezichts- en handhavingslast voor gemeenten een reden tot zorg zou moeten zijn. Wij hebben dit onderzoek uitgevoerd. Daarbij ging het om drie domeinen: het fysieke domein (bouwen en wonen, ruimtelijke ordening, natuur- en milieubescherming en monumentenzorg), het sociaal domein (werk en inkomen, volksgezondheid, leerplicht, kinderopvang, jeugdzorg en welzijn) en het veiligheidsdomein (evenementen, horeca, coffeeshops, prostitutie en het gebruik van de openbare ruimte).

Het merendeel van de Nederlandse gemeenten beschikt over toezichts- en handhavingsbeleid in de drie domeinen, alhoewel er grote verschillen tussen deze domeinen en tussen verschillende gemeenten zijn in de mate waarin dit beleid aanwezig is. Gemeenten zijn nog druk bezig met het vormgeven van toezichts- en handhavingsbeleid in het sociaal domein. In het fysieke domein bestaat daarentegen de verplichting om toezichts- en handhavingsbeleid te hebben wettelijk voorgeschreven. De visie die gemeenten formuleren over toezicht en handhaving wordt in de meeste gevallen uitgewerkt in doelstellingen. Dit blijkt met name te gelden voor de fysieke leefomgeving en openbare orde en in de meeste gevallen niet voor het sociaal domein. De doelstellingen zijn vaak sterk lokaal gekleurd en vaak niet SMART-geformuleerd.

Om diverse redenen is het niet mogelijk gebleken te achterhalen welke budgetten en hoeveel formatieplaatsen ingezet zijn voor toezicht en handhaving. Weinig gemeenten hebben er zelf inzicht in. De planning van toezichts- en handhavingsactiviteiten lijkt gebaseerd te zijn op de voorhanden personeelscapaciteit. Bezuinigingen in afgelopen jaren hebben bij veel gemeenten ook hun tol geëist bij toezicht en handhaving. In een aanzienlijk deel van de gemeenten wordt, mede als gevolg hiervan, een capaciteitsgebrek ervaren, waardoor werkzaamheden bleven liggen. Hierdoor konden de plannen niet altijd in hun geheel uitgevoerd worden. Overigens bleek de vraag of doelstellingen behaald worden ook sterk af te hangen van de wijze waarop deze doelstellingen (SMART of niet; zeer of weinig ambitieus) geformuleerd werden.

Concluderend kan worden gesteld dat de beoogde professionalisering van het toezicht en de handhaving zich vooral heeft voltrokken in de fase van planvorming en uitvoering (die tamelijk reactief en terughoudend is), terwijl systematische evaluatie en bijsturing nog achter blijft. De planvorming en beleidsontwikkeling hebben zich in positieve zin ontwikkeld, maar zijn nog sterk op algemene en globale doelen gericht, die slechts bij uitzondering zijn geoperationaliseerd in meetbare grootheden. De uitvoering is daarmee overwegend gericht op het leveren van inzet op de toezichts- en handhavingstaken in termen van uren en nog te weinig op de resultaten die daarmee worden beoogd. Toezicht en handhaving zijn overwegend outputgericht, terwijl nog maar weinig gestuurd wordt op het realiseren van outcomes.

Klik hier om het eindrapport te downloaden.

 

WODC: doorlooptijden in de strafrechtketen

Hoewel het al langer als een probleem binnen de strafrechtketen wordt gezien, staan de doorlooptijden in de strafrechtketen sinds 2012 hoog op de agenda van de politiek en de strafrechtketen zelf. De strafrechtketen bestaat uit organisaties die verantwoordelijk zijn voor de schakels in de rechtshandhaving, in chronologische volgorde: opsporing, vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. In dit onderzoek is een kwalitatieve inventarisatie uitgevoerd van de doeltreffendheid van een aantal projecten en programma's binnen de strafrechtketen die als (neven)doel hebben de doorlooptijden te verkorten. In het kader van het onderzoek zijn de volgende (wetgevings)projecten bestudeerd:

- Verkeerstoren ++
- Mobiel effectief op straat (MEOS)
- Kwaliteitsverbetering proces van opsporing en vervolging
- Strafrechtketen Versterkt en Versnelt (gebruik van Lean Six Sigma)
- ZSM-vervolgprojecten ‘inloopzittingen’ en ‘rechterlijke interventies’
- Modernisering Wetboek van Strafvordering: digitalisering
- Wet uitbreiding gronden voorlopige hechtenis

Klik HIER om het eindrapport te downloaden.

WODC: de escortbranche; naleving, toezicht op en handhaving

De naleving van (bestuursrechtelijke) regels door de escortbranche is slecht. Dat blijkt uit een onderzoek van Pro Facto in samenwerking met Intraval is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Precieze cijfers zijn niet bekend, maar in de escortbranche wordt vaak zonder vergunning gewerkt. Een reden voor het zonder vergunning werken is dat escorts de mogelijkheid wordt geboden de regels te overtreden. De frequentie en intensiteit? van het toezicht is bij lange na niet toereikend om het toezicht effectief te laten zijn. Het toezicht op de escortbranche heeft bij gemeenten een lage prioriteit. Dat heeft ook te maken met de beperkte zichtbaarheid van escorts en daardoor het vermoeden van de afwezigheid van problemen. Het aantal (doorgaans niet-vergunde) escorts dat in een escortcontrole betrokken wordt is vermoedelijk maar een fractie van het totale aantal escorts.

Ondanks dat er onder escorts belangstelling is voor het aanvragen van een escortvergunning kiezen zij daar na afweging van de kosten en de baten vaak niet voor. Tegenover hoge kosten en administratieve lasten staan maar weinig voordelen. Bovendien worden vergunde escorts veel vaker gecontroleerd (tot soms drie keer per jaar) dan niet-vergunde escorts en zijn de sancties op niet-vergund werken beperkt. Het is daarom bijna verbazingwekkend te noemen dat er nog zelfstandig werkende escorts zijn die een vergunning aanvragen.

Minder klassieke escort
De voor escortactiviteiten geldende criteria zijn, aan de hand van de definitie van een escortbedrijf, op papier eenvoudig hanteerbaar. De praktijk is echter weerbarstig. Escortactiviteiten passen niet altijd meer in de gehanteerde klassieke definitie. In de praktijk verschuift het klassieke aanbod van escortbedrijven meer en meer naar andersoortige vormen, zoals een voor zichzelf werkende escort (zonder tussenpersoon) en thuisprostitutie.

Gemeenten in verwarring
De meeste gemeenten zijn van mening dat een zelfstandig werkende escort ook onder de noemer van escortbedrijf valt en vergunningplichtig is. De minister heeft medio 2016 echter aangegeven dat een individuele prostituee geen bedrijf kan zijn in de zin van de wet. De vergunningplicht geldt volgens het Wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche uitsluitend voor de exploitant en niet voor thuiswerkers of zelfstandig werkende prostituees.

Gemeenten gaan niet alleen verschillend om met zelfstandig werkende escorts, maar ook met thuisprostitutie. Indien personen zich als escort aanbieden maar vervolgens thuiswerken, is voor gemeenten niet altijd duidelijk onder welke bepaling deze prostituees nu vallen. In de praktijk betekent dit dat er gemeenten zijn waar zelfstandig werkende en thuiswerkende prostituees zonder vergunning mogen werken, terwijl zij in buurgemeenten een vergunning moeten hebben. Voor zelfstandige werkende escorts die zich doorgaans weinig van gemeentegrenzen aantrekken is de huidige situatie onduidelijk.

Klik HIER om het volledige rapport te downloaden.

Ministerie van VWS: evaluatie inrichtingseisen Drank- en Horecawet

Horeca-inrichtingen zoals café, restaurants en slijterijen moeten voldoen aan de bouwkundige en technische eisen uit zowel het Bouwbesluit als het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet (Besluit DHW). Deze eisen hebben bijvoorbeeld betrekking op een minimale vloeroppervlakte en hoogte en de aanwezigheid van toiletten, water- en elektriciteitsvoorzieningen. Bij de toepassing van deze regels ervaren zowel ondernemers als gemeenten problemen. Het Bouwbesluit en het Besluit DHW regelen namelijk ten dele dezelfde onderwerpen, maar de gestelde voorschriften zijn niet altijd hetzelfde.

In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft Pro Facto in samenwerking met het Instituut voor Bouwrecht onderzoek gedaan naar de verschillen en overlap tussen de eisen in het Besluit DHW en in het Bouwbesluit. Mogelijke overlap doet zich alleen voor bij horeca- en slijterij-inrichtingen die gevestigd zijn in een bouwwerk. Op inrichtingen die niet gevestigd zijn in een bouwwerk is het Bouwbesluit namelijk niet van toepassing.

Onze conclusie is dat een aantal voorschriften in het Besluit DHW geschrapt kan worden. In de eerste plaats gaat het om eisen die in het Bouwbesluit op soortgelijke of meer specifieke wijze gesteld worden, zoals de aanwezigheid van een elektriciteitsvoorziening. In de tweede plaats trekken we in geval van enkele eisen (bijvoorbeeld de minimale hoogte bij slijterijen) de relatie met het bescherming van sociale hygiëne in twijfel. De eisen in het Besluit DHW zouden gelet op het specialiteitsbeginsel wel een dergelijke relatie moeten kennen met het in de Drank- en Horecawet beschermde belang van sociale hygiëne. In de derde plaats zijn enkele eisen te bestempelen als verouderd, bijvoorbeeld strenge ventilatie-eisen in combinatie met het thans geldende rookverbod.

Klik hier om het onderzoeksrapport te downloaden.

Rekenkamercommissies Tytsjerksteradiel en Achtkarspelen: evaluatie van het op jongeren gericht alcohol- en drugsbeleid

Overmatig alcoholgebruik op jonge leeftijd kan zowel direct als ook later in het leven leiden tot gezondheidsproblemen zoals blijvende hersenschade en een verhoogde kans op verslaving. Om gezondheidsschade van het drinken op jonge leeftijd te beperken is in de Drank- en Horecawet (DHW) een leeftijdsgrens van 18 jaar opgenomen. In 2013 is het toezicht op de DHW gedecentraliseerd naar gemeenten. De gemeenten zijn sindsdien de uitvoerders van het Nederlandse alcoholbeleid. Het verplichte Preventie- en Handhavingsplan is in feite de bekrachtiging daarvan.

De gemeenten Tytsjerkseradiel en Achtkarspelen hebben er – mede naar aanleiding van het Fries programma Jeugd, Alcohol en Drugs – voor gekozen om naast doelstellingen op het gebied van alcohol ook doelstellingen op het gebied van softdrugs in het Preventie- en Handhavingsplan op te nemen. De doelstellingen richten zich op het tegengaan van alcohol- en drugsgebruik door jongeren onder de 18 jaar.

In opdracht van de rekenkamercommissies van beiden gemeenten gaat Pro Facto samen met Intraval onderzoek doen naar de doeltreffendheid van het op jongeren gericht alcohol- en drugsbeleid.

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken