Gegevensbescherming

WODC: De kern van de zaak? Over de uitvoering en uitvoerbaarheid van de Landelijke Sanctiestrategie Milieuhandhaving

De beoogde integrale aanpak van de milieuhandhaving in Nederland is gestoeld op twee documenten, de Aanwijzing handhaving milieurecht van het Openbaar Ministerie (OM), en de Landelijke Strategie Milieuhandhaving zoals vastgesteld door het (bestuurlijk-ambtelijk) Landelijk Overleg Milieuhandhaving (LOM). Deze laatste strategie kent behalve een strafrechtelijke ook een bestuursrechtelijke component. Het eerste doel van deze strategie is het versterken van de bestuursrechtelijke sanctionering door individuele bestuursorganen ("handhavingsorganisaties") van milieuovertredingen, in nauwe samenhang met de strafrechtelijke sanctionering ervan door het OM. Het tweede doel is het versterken van de overeenstemming in het sanctionerend optreden van afzonderlijke bestuursorganen (level playing field). Dit rapport heeft de uitvoering en uitvoerbaarheid van de landelijke sanctiestrategie milieuhandhaving als onderwerp.

De basis voor een landelijk uniforme aanpak in de landelijke sanctiestrategie is de systematiek van "kernbepalingen". Het materiële milieurecht is ingedeeld in kernbepalingen en niet-kernbepalingen. Een kernbepaling is een voorschrift dat de kern vormt van bepaalde regelingen of vergunningen. De kernbepalingen zijn opgesomd in een bijlage bij de Aanwijzing handhaving milieurecht. Bij overtreding van een kernbepaling dient in principe stringenter te worden gehandhaafd (namelijk door middel van een bestuurlijke beschikking c.q. een proces-verbaal) dan bij een niet-kern­be­paling (in welk geval kan worden volstaan met een waarschuwing met termijnstelling). Daarbij is overigens wel een aantal clausules van toepassing als uitzonderingen op deze hoofdregel.

In het kader van het onderzoek zijn vier pilots uitgevoerd, in Noord-Limburg, Amsterdam-Amstelland, Friesland en Rijnmond. In totaal werd hierin geparticipeerd door 29 organisaties: gemeenten, intergemeentelijke milieudiensten, provincies, waterschappen, handhavingseenheden van het Functioneel Parket (FP), (regionale milieuteams van) de politie en de VROM-inspectie.

Politie en wetenschap: wat niet weet, wat niet leert. Over de kennisfunctie bij de politie.

De Nederlandse politie en zijn werkzaamheden zijn regelmatig voorwerp van onderzoek. Het gaat om uiteenlopende vormen van onderzoek, variërend van juridisch tot bestuurskundig onderzoek en van criminologisch tot organisatiesociologisch onderzoek. Het object van de te beantwoorden vraagstellingen varieert vanzelfsprekend ook: van de organisatie van de politie tot de effectiviteit van het werk en van de (veranderende) omgeving van de politie (vormen van criminaliteit, de maatschappelijke context) tot het te hanteren (opsporings)instrumentarium. Het gaat daarbij dus om extern wetenschappelijk onderzoek over het werk van de politie, vaak losstaand van een concrete vraag of behoefte van de politie en niet expliciet bestemd voor de politie.

Desondanks kan wetenschappelijk onderzoek het functioneren van de politie nadrukkelijk ondersteunen. Beleid en/of uitvoering kunnen ermee onderbouwd of geëvalueerd worden, er kan geleerd worden van ervaringen elders en het wiel hoeft niet opnieuw uitgevonden te worden. Het is daarom van belang dat de politie gebruik maakt van wetenschappelijke inzichten. De benutting van onderzoek is in de tweede plaats van wezenlijk belang als het gaat om gemeenschapsgelden die aan onderzoek worden besteed. In de derde plaats is het uitvoeren van dat onderzoek geen doel in zichzelf. Doelstelling van onderzoek is immers dat de resultaten daarvan worden gebruikt, voor de aanpassing van beleid, voor het veranderen van het denken van beleidsbepalende actoren, of voor een andere inzet van mensen en middelen. Nog belangrijker is uiteraard dat de inzet van de politie belangrijke maatschappelijke doelen dient ('veiligheid' als kernwaarde die burgers aan het hart gaat) en dat onderzoek bij kan dragen aan het realiseren van die doelstellingen.

Bovenstaande onderwerpen waren voorwerp van drie onderzoeken die Pro Facto sinds 2000 tot 2005 heeft uitgevoerd voor het Programma Politie en Wetenschap. Klik hier voor het rapport waarin de (resultaten van de) onderzoeken zijn geïntegreerd.

ZonMw: evaluatie Embryowet

De Embryowet stelt grenzen aan handelingen met geslachtscellen en embryo's. De wet bevat – kort samengevat - regels voor de terbeschikkingstelling van geslachtscellen en embryo's, biedt onder voorwaarden ruimte voor wetenschappelijk onderzoek met embryo's en foetussen en verbiedt (voorlopig) bepaalde handelingen. De wet is op 1 september 2002 in werking getreden. Artikel 32 bepaalt dat de minister binnen 3 jaar na de inwerkingtreding van de wet, en vervolgens iedere 4 jaar, aan de Staten-Generaal een verslag zendt over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

De vraagstelling luidde: "Op welke wijze worden de bepalingen van de Embryowet in de praktijk toegepast en welke eventuele knelpunten en problemen doen zich daarbij voor, mede in het licht van nieuwe ontwikkelingen betreffende handelingen met embryo's en geslachtscellen? Geven deze bevindingen in het licht van de doelstellingen van de wet aanleiding de wet te wijzigen?". Ook wordt gevraagd naar "eventuele neveneffecten, zoals de mogelijke belemmering van wetenschappelijk onderzoek". Omdat de wet pas kort in werking is, moet deze eerste evaluatie vooral worden beschouwd als een onderzoek naar de invoering van de wet, aldus de opdrachtgever.

Het onderzoek is uitgevoerd in een samenwerkingsverband van Met Recht, Universiteit Maastricht en Pro Facto. Klik hier om het rapport te downloaden. Het rapport is in boekvorm verschenen:
E.T.M. Olsthoorn-Heim, G.M.W.R. de Wert, H.B. Winter, Th.A.M. te Braake, M.J. Heineman, A. Middelkamp, C.J. Nierse
Evaluatie Embryowet
ZonMw, reeks evaluatie regelgeving
ISBN: 90-5763-078-8

WODC: Klagen bij bestuursorganen; evaluatieonderzoek naar de klachtbehandeling door bestuursorganen. Derde evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht

Een ieder kan een klacht indienen over een gedraging van een bestuursorgaan (art. 9:1), het bestuursorgaan is gehouden de klacht zorgvuldig te behandelen. Wanneer de klacht op schrift is gesteld en aan bepaalde eisen voldoet, dan is de behandeling aan bepaalde voorschriften verbonden. Zo moet de ontvangst van de klacht worden bevestigd (art. 9:6), moet de klacht worden behandeld door iemand die niet bij de klacht betrokken was (art. 9:7) en moet de klager in beginsel worden gehoord (art. 9:10). Een belangrijke bepaling is artikel 9:5 Awb. Hierin is bepaald dat wanneer een bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen de nog resterende verplichtingen kunnen vervallen. Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van deze bepaling is het het bestuursorgaan dat aan de klacht conclusies verbindt en de klager daarvan in kennis stelt.

Binnen de wereld van het bestuursprocesrecht is het klachtrecht bij bestuursorganen lange tijd een ondergeschoven kindje geweest. Titel 9.1 Awb brengt daarin langzaam verandering. Sinds 1999 zijn bestuursorganen verplicht klachten te behandelen die worden ingediend bij het bestuursorgaan over de wijze waarop het bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens de klager of een ander heeft gedragen. Het kan bij de 'gedragingen' gaan om de bejegening van een burger, het uitblijven van een reactie of om het verschaffen van onjuiste informatie.

Dit evaluatieonderzoek brengt – als onderdeel van de derde evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht – voor het eerst in de volle breedte en diepte het functioneren van het klachtrecht bij bestuursorganen in beeld. Het onderzoek laat zien dat het interne klachtrecht langzaam uit de schaduw van het beschikkende bestuur tevoorschijn komt. Steeds meer bestuursorganen kennen aan de informatie die ze via klachten krijgen van hun klanten, betekenis toe met het oog op de verbetering van de dienstverlening. Bij het verrichten van hun werkzaamheden weten klachtfunctionarissen bij bestuursorganen zich steeds beter gefaciliteerd, onder meer via de in 2005 opgerichte Vereniging voor Klachtrecht en het Tijdschrift voor Klachtrecht. De bevindingen van het onderzoek laten overigens zien dat juist ook op het vlak van scholing en opleiding nog veel vooruitgang kan worden geboekt.

Bedoeling van dit evaluatieonderzoek was het in beeld brengen van de behandeling van klachten door bestuursorganen in de praktijk. De centrale probleemstelling luidde als volgt: Hoe functioneert de regeling van het interne klachtrecht van de Awb, worden de doelstellingen die de wetgever daarbij voor ogen stonden gehaald, welke knelpunten doen zich daarbij voor en is er aanleiding voor aanpassing van de regeling en/of de uitvoeringspraktijk?

Het onderzoek is ook in boekvorm verschenen:
H.B. Winter, A. Middelkamp. M. Herweijer
Klagen bij bestuursorganen. Evaluatieonderzoek naar de klachtbehandeling door bestuursorganen. Derde Evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht.
Boom Juridische Uitgevers
ISBN: 978-90-5454-794-5

Binnenlands Bestuur: Gemeenten langs de juridische meetlat; een onderzoek naar de juridische kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening

Een beetje ambitieuze organisatie wil zichzelf verbeteren. Ook de overheid heeft deze ambitie. De Minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties wil deze ambitie omzetten in daden. Het project 'Andere overheid' dat door deze minister is opgezet, moet de overheid aanzetten tot efficiëntere en betere dienstverlening. Het verbeteren van een organisatie binnen de overheid kan beginnen door van elkaar te leren door het maken van vergelijkingen tussen de verschillende organisaties. Ook gemeenten zijn bezig om zich te verbeteren, zij willen efficiënter werken, meer ICT-toepassingen, een betere dienstverlening, etc. Er is echter geen compleet beeld van hoe de gemeenten 'het' nu eigenlijk doen. Ook voor het deelonderwerp 'juridische kwaliteit van de dienstverlening' geldt dat het onduidelijk is hoe de stand van zaken is.

Om een algemeen beeld te krijgen van de juridische kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening is dit onderzoek uitgevoerd. Het weekblad Binnenlands Bestuur heeft aan Pro Facto gevraagd om een benchmark te realiseren voor de juridische kwaliteit van de dienstverlening. Pro Facto, met Heinrich Winter als projectleider en Niels van Oostveen, junior onderzoeker, heeft deze opdracht uitgevoerd met medewerking van de vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde van de Rijksuniversiteit Groningen in de persoon van Michiel Herweijer. Dit onderzoek is bedoeld om gemeenten in staat te stellen een vergelijking te maken met elkaar op het gebied van de juridische kwaliteit van de dienstverlening. Het onderzoek geeft een inzicht in indicatoren op het gebied van juridische kwaliteit die in de praktijk door gemeenten zelf te hanteren zijn.

De centrale vraagstelling van het onderzoek luidde als volgt: Wat is de juridische kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening, toegespitst op een aantal onderwerpen dat indicatief kan worden geacht voor de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening als geheel?

In het onderzoek is aan de hand van bepaalde indicatoren op het gebied van de juridische kwaliteit een beeld verkregen van de stand van de juridische kwaliteit van de dienstverlening bij een aantal gemeenten in Nederland. Hiervan is een benchmarkvergelijking gemaakt.

Klik hier om het rapport te downloaden.

WODC: de effectiviteit van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke milieuhandhaving

De vraag die in dit onderzoek centraal stond is: wat is in welke situatie de meest effectieve inzet van bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke middelen bij de handhaving van het milieurecht door het openbaar bestuur en het Openbaar Ministerie? Deze vraag impliceert dat de relatieve effectiviteit van de inzet van verschillende handhavingsmiddelen afhangt van de omstandigheden van het geval waarin handhavend wordt opgetreden. De opdracht voor dit onderzoek werd verstrekt medio 2005. Begin 2004 had het Bestuurlijk Landelijk Overleg Milieuhandhaving, na uitvoerige beraadslagingen, een landelijke sanctiestrategie milieu­handhaving vastgesteld. Deze handhavingsstrategie bevatte afspraken over de verhouding tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving. Al gauw ontstond binnen het OM onvrede over de implementatie van de strategie: de strafrechtelijke handhaving zou niet voldoende aan bod komen. Het onderhavige onderzoek had ondermeer tot doel de relatieve waarde van het strafrecht en het bestuursrecht in de praktijk van milieuhandhaving in beeld te brengen.

Om de vraag naar de effectiviteit van handhaving te kunnen beantwoorden is het nodig vast te stellen wat in dit verband onder effectiviteit moet worden verstaan. In het onderzoek is aantal mogelijke maatstaven voor de effectiviteit van milieuhandhaving gepresenteerd. Dit mondt uit in een zgn. doelboom.

Het onderzoek is uitgemond in een stroomschema. Op grond van dat stroomschema, dat in de praktijk navolging heeft gekregen, kan op basis van kenmerken van het delict en de overtreder bepaald worden op welke wijze idealiter gehandhaafd zou moeten worden.

Het onderzoeksrapport is uitgegeven in de reeks Onderzoek en beleid van het WODC.
N. Struiksma, J. de Ridder en H.B. Winter
De effectiviteit van bestuurlijke en strafrechtelijke milieuhandhaving
Boom Juridische Uitgevers
ISBN 978 90 5454 925 3

Kamer van Koophandel: ruimte voor werk, werk voor ruimte; onderzoek over regellichte zone in de Veenkolonieën

Ruimte voor ondernemers in Veenkoloniën en Oost-Groningen

 

Op 7 juni ondertekenen vertegenwoordigers van de Agenda voor de Veenkoloniën, de Streekraad Oost-Groningen, de Kamers van Koophandel Drenthe en Groningen en het MKB-Noord een convenant met staatssecretaris Karien van Gennip van Economische Zaken (EZ). Daarmee wordt Veenkoloniën/Oost-Groningen het eerste pilotgebied in Nederland. Doel van het convenant is het ondernemingsklimaat in de Veenkoloniën/Oost-Groningen te verbeteren.

Van Gennip start twee regionale pilots in Nederland, namelijk met Veenkoloniën/Oost-Groningen en het Noordzeekanaal-gebied. De pilots zijn gericht op het verbeteren van het ondernemingsklimaat. In Oost-Groningen/Veenkoloniën worden vier landelijke trajecten in één groot project samengevoegd en uitgevoerd. Dit zijn de aanpak van strijdige regels, de invoering van het Bedrijvenloket, het doorlichten en vereenvoudigen van vergunningen en de invoering van de Omgevingsvergunning. Daarnaast werken de regionale convenantpartijen aan het beter benutten van beleidruimte ten behoeve van ondernemers op het gebied van ruimtelijke ordening.

Het convenant is de uitwerking van afspraken om het ondernemingklimaat te verbeteren in de regio tussen de Agenda voor de Veenkoloniën, de Streekraad Oost-Groningen, de Kamers van Koophandel Drenthe en Groningen en het MKB-Noord. Vorig jaar gaven deze partijen een onderzoeksopdracht aan bureau Pro Facto om een concept voor een regellichte zone uit te werken. Dat rapport is in december 2005 gepubliceerd. Het rapport was aanleiding voor de gesprekken tussen de regio en het ministerie. Deze gesprekken hebben in korte tijd tot dit convenant geleid.

Het ministerie van EZ stelt menskracht en middelen beschikbaar om de afspraken uit het convenant uit te voeren. Ten behoeve van de ondernemers wordt een regionaal meldpunt ingericht. Daar kunnen zij hun ervaringen en suggesties met betrekking tot knelpunten in de dagelijkse praktijk melden. Aan de hand hiervan proberen de convenantpartijen deze knelpunten op te lossen. Om de communicatie naar ondernemers te verbeteren worden bedrijvenloketten opgericht. Daarbij wordt aangesloten op het landelijke bedrijvenloket. Tevens worden de (gemeentelijke) vergunningenstelsel doorgelicht en waar mogelijk vereenvoudigd of zelfs afgeschaft. Eén en ander moet een beter ondernemingsklimaat opleveren. Met de betrokken regionale partijen wordt een regionaal convenantoverleg ingericht dat de voortgang van de trajecten bewaakt en zorgt voor de uitvoering. Ook gaan de regionale partijen samen onderzoeken of ondernemers de beleidsruimte, die er ook nu al is, wel optimaal benutten.

 

 

WODC: Hoe zetten we ze 't betaald? Onderzoek naar de sanctionering van zwartrijden na de invoering van ET/BTS

In opdracht van het Wetenschappelijk Onder­zoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie heeft Pro Facto een onderzoek uitgevoerd naar de sanctionering van zwartrijders. Onderwerp van onderzoek betrof derhalve niet de preventie van zwartrijden, maar de sanctionering ervan. De probleemstelling van het onderzoek is de volgende:

'Welk juridisch instrumentarium is wenselijk en mogelijk om 'zwartrij­ders' in het openbaar vervoer te sanctioneren na het (grotendeels) invoeren van het ge­sloten instapregime in 2008 en wat kan in dat verband worden geleerd van andere (Europese) landen?'

Gemeente Groningen. optimalisatie loketten naar de logica van de burger

In 2004 had de gemeente Groningen veertien loketten ingesteld. Als algemene doelstelling was geformuleerd dat zes van deze loketten in 2006 operationeel zijn. Voor het Loket Bouwen en Wonen, het Bedrijvenloket en het Loket Beheer en Verkeer was dat al het geval. Deze waren gevormd naar de logica van de klant; er zijn bijvoorbeeld vraagpatronenonderzoeken uitgevoerd.

De overige logische loketten moesten verder worden geoptimaliseerd. In dat kader heeft het onderhavige verkennende onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek is uitgevoerd bij een viertal loketten van drie gemeentelijke diensten: Gemeentelijk Informatiecentrum (DIA), Meldpunt Overlast (OCSW) en Informatiecentrum Gezondheidszorg en Centraal Meldpunt Zorg (Hulpverleningsdienst). Per dienst en loket speelden verschillende kwesties, problemen en vragen. Per dienst zijn dan ook verschillende onderzoeksvragen geformuleerd. De centrale onderzoeksvraag luidde als volgt:

Welke activiteiten zouden ondernomen moeten of kunnen worden om de vier geselecteerde loketten te optimaliseren naar de logica van de burger?

WODC: evaluatie Wet kosten bestuurlijke voorprocedures

In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar het functioneren van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures. De regeling trad in werking op 12 maart 2002. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is aan de Eerste Kamer toegezegd het functioneren van de regeling aan een interim-evaluatie te onderwerpen. De vrees voor ongewenste neveneffecten die de regeling met zich zou kunnen brengen – zoals juridisering – lag ten grondslag aan de wens de regeling snel te evalueren.

Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met de vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde (RuG).

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken