Gegevensbescherming

Rekenkamercommissie Loon op Zand: governance bij samenwerking

Gemeenten werken vaak samen met andere organisaties. De aanleiding daarvoor kan verschillen. Denk bijvoorbeeld aan het borgen van de kwaliteit van dienstverlening, besparingen, het spreiden van risico's of het bundelen van bestuurlijke krachten. Soms is er ook geen keuze en legt het rijk een verplichting tot samenwerking op. De wijze waarop verbonden partijen en samenwerking zijn ingericht kan sterk uiteenlopen, zowel qua opdracht, juridische vorm, organisatievorm, financiering als qua aansturing. Dit geldt ook voor de verbonden partijen waarbij de gemeente Loon op Zand is aangesloten.

Wanneer voor de gemeente taken 'op afstand' staan, is het voor het bestuur en zeker voor raadsleden vaak lastig om zicht en grip te houden op samenwerkingsorganisaties. Vele rekenkamer(commissie)s hebben inmiddels onderzoek uitgevoerd naar verbonden partijen en andere vormen van samenwerking. Hieruit komt onder andere naar voren dat het bij raadsleden ontbreekt aan zicht op wat er precies bij het samenwerkingsverband gebeurt en dat hen niet altijd duidelijk is hoe zij invloed uit kunnen oefenen op de verbonden partij of het samenwerkingsverband (sturingsmogelijkheden). Het thema verbonden partijen zal in de toekomst aan belang toenemen, onder meer door de decentralisaties in het sociale domein.

Pro Facto gaat in opdracht van de rekenkamercommissie Loon op Zand - Goirle - Dongen onderzoek doen naar de governance bij samenwerking in de gemeente Loon op Zand. De centrale vraag van het onderzoek luidt: Met welke aannames en vanuit welke doelstellingen neemt de gemeente Loon op Zand deel aan de samenwerking, zijn de verwachtingen waargemaakt en hoe heeft de gemeente daarop gestuurd of kunnen sturen?

Daarbij zijn drie deelvragen onderscheiden:
1. Keuzes samenwerking: Welke keuzes op welke wijze bij de start zijn gemaakt en hoe deze keuzes en het proces daaromheen moeten worden beoordeeld?
2. Inrichting governance: Hoe heeft de gemeente de governance bij samenwerking ingericht, welke instrumenten hebben college en raad daarbij ter beschikking en in hoeverre is dit in voldoende mate congruent met de samenwerkingsvorm?
3. Functioneren in de praktijk: Wordt het instrumentarium in de praktijk op de juiste wijze toegepast door college en raad zodat er voldoende grip is op de prestaties en kosten van de samenwerking(sorganisatie) en op die wijze bijdragen aan de realisatie van de eigen bestuurlijke doelen?

Er wordt verwacht dat op basis van de antwoorden op deze vragen aanbevelingen worden gedaan, vooral wat betreft de politieke sturende (kaderstellende) en controlerende rol.

Ministerie van BZK: wetgeving in Caribisch Nederland

Met ingang van 10 oktober 2010 is de staatkundige structuur van het Koninkrijk der Nederlanden gewijzigd. Het land Nederlandse Antillen is opgeheven. Curaçao en Sint Maarten zijn zelfstandige landen binnen het Koninkrijk geworden en Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn als openbare lichamen deel uit gaan maken van Nederland.

De Nederlands Antilliaanse regelgeving die op de drie laatstgenoemde eilanden gold, was niet zomaar toepasbaar binnen het Nederlandse rechtssysteem en de nieuwe staatsrechtelijke verhoudingen. Daarom heeft een omvangrijke wetgevingsoperatie plaatsgevonden, waarbij de inhoud van de Nederlands Antilliaanse regelgeving zoveel mogelijk is gehandhaafd. In opdracht van de Commissie evaluatie uitwerking nieuwe staatkundige structuur Caribisch Nederland (onder leiding van oud-minister Spies van BZK) heeft Pro Facto onderzoek gedaan naar de werking van wetgeving in Caribisch Nederland.

Het transitieproces heeft buitengewoon veel van de ministeries en de eilanden gevergd. Niet alleen moesten vele regelingen worden aangepast. Dat moest bovendien op zodanige wijze gebeuren, dat daarmee recht wordt gedaan aan wat tot op zekere hoogte als een samenstel van twee rechtsstelsels moet worden beschouwd: het Europees Nederlandse stelsel en het Caribisch Nederlandse stelsel, die ook onderling aan eisen van consistentie dienen te voldoen. Dit is de logische consequentie van de keuze om het Europees Nederlandse recht niet volledig op de eilanden van toepassing te verklaren. Zolang aan deze keuze wordt vastgehouden, zal het voor de ministeries onontkoombaar zijn telkens meerdere regelingen naast elkaar en in onderlinge samenhang te onderhouden. Ofschoon de druk van het transitieproces nu achter de rug is, blijven de eilanden in de huidige opzet te maken houden met communicatieprocessen met de diverse ministeries.

Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de ministeries hebben gezamenlijk buitengewoon veel werk verzet. Veel regelgeving is conform de uitgangspunten en doelstellingen en binnen betrekkelijk korte tijd aangepast. Op onderdelen is bovendien de uitvoering en handhaving verbeterd. Tegenover de successen staan teleurstellingen, met name op de eilanden. Die teleurstellingen hebben voor een niet onbelangrijk deel te maken met de verwachtingen die men rond (‘het magische’) 10 oktober 2010 koesterde. Gedoeld wordt op:

  • de door de enorme omvang van de transitie (en tijdsdruk) feitelijke onmogelijkheid voor eilandbesturen (en maatschappelijke organisaties op de eilanden) om consultatie reële betekenis te geven: men was feitelijk eenvoudig niet in staat de beste consultatiebedoelingen van ministeries te beantwoorden;
  • de flinke opschuiving – al dan niet in etappes – van de regelgeving voor de eilanden in de richting van Europees Nederlandse wetgeving, ondanks het uitgangspunt van continuïteit en geleidelijke invoering van Nederlandse wetgeving: per saldo is er veel nieuwe of gewijzigde regelgeving;
  • de tevoren niet erg zichtbaar gemaakte verschuiving van bevoegdheden van het eilandsbestuur naar ‘Den Haag’, als gevolg van de overgang van een soort federale structuur (Nederlandse Antillen) naar een gedecentraliseerde eenheidsstaat (Nederland);
  • veranderingen op het terrein van uitvoering (zoals van fiscale wetgeving) en handhaving (met name door inspecties) die los van wetswijzigingen al een ingrijpende koerswijziging behelzen;
  • de verwachting op de eilanden dat directe banden met Nederland, gelet op het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 Grondwet en artikel 1, tweede lid, Statuut, erin resulteren dat het voorzieningenniveau in algemene zin naar een hoger plan wordt getild.

Klik hier om ons eindrapport te downloaden.

 

Rekenkamercommissie Leek-Marum-Zuidhorn: verbonden partijen

Gemeenten werken vaak samen met andere organisaties. De aanleiding daarvoor kan verschillen. Denk bijvoorbeeld aan samenwerking met andere gemeenten om zo te zorgen voor een bepaalde gewenste kwaliteit van dienstverlening, besparingen of het bundelen van bestuurlijke krachten. Gemeenten hebben over het algemeen allerlei verbonden partijen en samenwerkingsverbanden die op verschillende manieren zijn vormgegeven. Ook bij de gemeenten Leek, Marum en Zuidhorn is dat het geval. De gemeenten participeren in diverse verbonden partijen zoals gemeenschappelijke regelingen, naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen.

Wanneer voor de gemeente relevante zaken 'op afstand' staan, is het voor raadsleden vaak lastig om zicht en grip te houden op samenwerkingspartijen. Meerdere rekenkamer(commissie)s hebben inmiddels onderzoek uitgevoerd naar verbonden partijen en andere vormen van samenwerking. Hieruit komt onder andere naar voren dat het bij raadsleden ontbreekt aan zicht op wat er precies bij het samenwerkingsverband gebeurt en dat hen niet altijd duidelijk is hoe zij invloed uit kunnen oefenen op de verbonden partij of het samenwerkingsverband (sturingsmogelijkheden).

Het thema verbonden partijen zal in de toekomst alleen maar aan belang toenemen. Dat geldt voor alle Nederlandse gemeenten, omdat hun takenpakket uitbreidt door de aanstaande decentralisaties en veel gemeenten deze taken zullen uitvoeren samen met andere (omliggende) gemeenten. Specifiek voor de gemeenten Leek, Marum en Zuidhorn is het onderwerp verbonden partijen relevant in verband met de verwachte gemeentelijke herindeling. De drie gemeenten sturen samen met de vierde gemeente van het Westerkwartier, Grootegast, aan op de vorming van één nieuwe gemeente per 1 januari 2018. De beleidskaders van de gemeente zullen geharmoniseerd moeten worden en ook zal bijvoorbeeld de deelname in verbonden partijen moeten worden aangepast.

Pro Facto gaat in opdracht van de rekenkamercommissie Leek-Marum-Zuidhorn onderzoek verrichten naar verbonden partijen. De doelstelling van het onderzoek is tweeledig. In de eerste plaats is het doel te komen tot een beschrijving van de feitelijke stand van zaken ten aanzien van de verbonden partijen van de drie gemeenten. In de tweede plaats gaat het om het formuleren van aanbevelingen waarvan de drie gemeenten gebruik kunnen maken in de toekomst bij de verwachte herindeling.

WODC: financiële evaluatie College voor de Rechten van de Mens

Nederland heeft een sterke traditie waar het gaat om de inspanningen voor de bevordering van mensenrechten. Nederland onderkent het belang van een nationaal mensenrechteninstituut, onder meer door aanvaarding van VN-resolutie 48/134 van 20 december 1993 en de daarin opgenomen Paris Principles. Deze resolutie schrijft de vorming van een nationaal mensenrechteninstituut voor dat onafhankelijk van de nationale regering de mensenrechten bevordert en beschermt. Nederland heeft een sterke traditie waar het gaat om de inspanningen voor de bevordering van mensenrechten. Deze resolutie schrijft de vorming van een nationaal mensenrechteninstituut voor dat onafhankelijk van de nationale regering de mensenrechten bevordert en beschermt. In 2012 werd hiertoe in Nederland het College voor de Rechten van de Mens opgericht.

Het College is een zgn. ZBO plus en bestaat uit een voorzitter en acht leden. Daarnaast zijn negen plaatsvervangend collegeleden benoemd. Het College wordt geadviseerd door een Raad van advies bestaande uit een voorzitter en negen leden. De voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, de Nationale ombudsman en de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens zijn vaste leden van de Raad van advies.

In de memorie van toelichting bij de wet College voor de Rechten van de Mens is opgenomen dat twee jaar na de oprichting van het College een evaluatie van de werkzaamheden en het functioneren van het College zal plaatsvinden. Deze evaluatie is uitgevoerd door Pro Facto en richte zich op een beoordeling van de prestaties van het College in relatie tot de ambities bij oprichting en de beschikbare middelen. De volgende vragen stonden centraal:

Wat is de ambitie met het College voor de rechten van de mens, hoe functioneert het College en hoe is de wijze waarop het beschikbare budget is ingezet te beoordelen?

Hoe beoordelen het College, de stakeholders en onafhankelijke deskundigen het aan het College toegekende budget, gegeven de ambitie die met het College bestaat?

Klik HIER om het eindrapport te downloaden.

Rekenkamercommissie Hoogeland: bestuurlijke informatie

De rekenkamercommissie Het Hoogeland laat door Pro Facto onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van de bestuurlijke informatievoorziening in de gemeente Eemsmond. De volgende onderzoeksvraag staat daarbij centraal:

Is de kwaliteit van raadsvoorstellen en de informatievoorziening aan de raad voldoende om de raad zijn kaderstellende en controlerende rol goed te laten uitvoeren? Welke verbeteringen zijn hierin eventueel mogelijk?

Rekenkamercommissie Enschede: evaluatie armoedebeleid

In Enschede wonen relatief veel mensen met een armoedeprobleem en die hebben niet genoeg geld voor alle eerste levensbehoeften zoals voedsel, verwarming en medicijnen, zo blijkt uit onderzoek van Pro Facto dat is uitgevoerd in opdracht van de rekenkamercommissie Enschede. In het kader van het onderzoek zijn mensen uit de doelgroep van het Enschedese armoedebeleid geïnterviewd. Deze gegevens zijn afgezet tegen landelijke cijfers. Gebleken is dat het armoedeprobleem in Enschede relatief groot is.

De gemeente heeft volgens het onderzoek het armoedebeleid niet gebaseerd op een grondige analyse van het armoedeprobleem. Als voorbeeld kan gelden dat veel minima een slechte gezondheid hebben, maar dat niet bekend is of die slechte gezondheid door armoede komt of de armoede een gevolg is van een slechte gezondheid. Ook moet de gemeente meer de vinger aan de pols leggen bij de zogenoemde beleidsinstrumenten zoals het formulierenadviespunt. Helpt dat mensen zelfredzaam te maken of maakt het inwoners juist afhankelijk?

De regels voor mensen met een minimuminkomen zijn ingewikkeld en er volgen snel sancties als niet of niet goed aan de eisen wordt voldaan. Volgens de Rekenkamercommissie moeten hulpverleners sneller ingrijpen als ze signalen van fraude krijgen om verdere problemen te voorkomen en moet er meer bekendheid worden gegeven aan de website Geldkompas, de Stichting Present en het Meldpunt huurschuld.

Klik hier om het eindrapport Participeren in noaberschap. Armoede, participatie en beleid in Enschede te downloaden.

Voor meer informatie over het onderzoek kunt u contact opnemen met Niko Struiksma.

Onderwijsinspectie: evaluatie risicogericht toezicht

De Wet op het onderwijstoezicht (WOT) regelt de wijze waarop in Nederland toezicht wordt gehouden op de kwaliteit van het onderwijs. Dit toezicht wordt uitgeoefend door de Inspectie van het Onderwijs Kern van het toezicht is dat scholen worden beoordeeld op de kwaliteit van het onderwijs en dat dat oordeel openbaar wordt gemaakt. Scholen die niet aan de normen voldoen, worden gekwalificeerd als zwak of zeer zwak. Deze scholen krijgen maximaal twee jaar de tijd de kwaliteit van het onderwijs weer op een aanvaardbaar niveau te brengen. In deze verbeterfase voert de inspectie geïntensiveerd toezicht uit.

Sinds 2007 werkt de Inspectie met het systeem van risicogericht toezicht. Dat wil zeggen dat de aard en de omvang van het toezicht worden afgestemd op de risico’s op een opleiding of school. Bij de risicoanalyse worden onder meer CITO-scores, examenresultaten, in-, door-, en uitstroomgegevens, jaarstukken, signalen (zoals klachten) en nalevingsaspecten geanalyseerd.

De Rijksuniversiteit Groningen heeft samen met Pro Facto onderzoek verricht in opdracht van de Inspectie naar het succes van het risicogerichte toezicht. Dat is gebeurd in termen van selectiviteit, efficiency en kwaliteit.

Uit het onderzoek blijkt dat het risicogerichte toezicht erin slaagt de risicoanalyse goed in de scholen met (zeer) zwakke onderwijskwaliteit te achterhalen. De vraag of het onderwijstoezicht ook effectief is, is uiteraard lastig te beantwoorden. Toch is niet onaannemelijk dat het toezicht een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het verminderen van het aantal (zeer) zwakke scholen in ons land.

De Inspectie heeft ook een zelfevaluatie gedaan over haar toezicht. Daarbij was het oordeel zeer positief over de efficiency van het toezicht, positief over de risico-analyses en gematigd positief over de effectiviteit van het toezicht. In onze analyses hebben we hier kanttekeningen bij gezet, de zelfevaluatie was naar ons oordeel soms iets te positief en eendimensionaal. Dit laat echter onverlet dat – als eindoordeel – ook door ons de drie aspecten alles bij elkaar opgeteld positief gewaardeerd worden.

Klik hier om het evaluatierapport te downloaden.

Rekenkamercommissie Rheden: effectiviteit subsidies

In opdracht van de Rekenkamercommissie van de gemeente Rheden gaat Pro Facto onderzoek uitvoeren naar het subsidiebeleid. De centrale onderzoeksvraag daarbij is in hoeverre het subsidiebeleid van de gemeente Rheden doeltreffend is. Deze vraag valt uiteen in een aantal deelvragen binnen vijf thema's:

I. Subsidies
II. Beleid, subsidiemethodiek en verordening
III. Effectiviteit
IV. Rol gemeenteraad
V. Beleving van de gesubsidieerden

WODC: tariefregulering in de advocatuur

Tariefregulering binnen de Nederlandse advocatuur leidt niet noodzakelijkerwijs tot lagere prijzen, meer transparantie en efficiëntie of een hogere kwaliteit van de juridische dienstverlening. Dat blijkt uit het door Pro Facto verrichte onderzoek ‘Tariefregulering in de advocatuur’, waarvoor oud-staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven vorig jaar opdracht gaf. Klik hier om het onderzoeksrapport downloaden. Uit onderstaand artikel van Joris Rietbroek op www.advocatie.nl blijken de belangrijkste bevindingen van ons onderzoek.

De staatssecretaris liet dit onderzoek uitvoeren teneinde betere afwegingen te kunnen maken over de toekomst van de gefinancierde rechtsbijstand. Om de verwachte voor- en nadelen van tariefregulering in de advocatuur te kunnen toetsen, voerde onderzoeksinstituut Pro Facto van de Rijksuniversiteit Groningen vergelijkende case study’s uit naar de advocatuur in Nederland, Duitsland (wel tariefregulering) en Zweden (geen tariefregulering, ruimhartig rechtsbijstandstelsel). Daarnaast maakten de onderzoekers een vergelijking met het Nederlandse notariaat, waarin tariefregulering sinds 1999 juist (deels) werd afgebouwd.

De diverse bevindingen komen voor het grootste deel niet overeen met verwachtingen en aannames van de ministeries van Veiligheid en Justitie en Economische Zaken. Zo wijzen de case study’s uit dat tariefregulering niet per definitie leidt tot lagere prijzen en een betere toegankelijkheid tot het recht. Dat is alleen het geval als een vastgesteld tarief onder het geldende markttarief zou zitten, zodat een advocaat voor de consument beter betaalbaar en toegankelijk wordt. Als de prijzen al zouden dalen en advocaten zodoende worden gedwongen meer kostenbewust te werken (an sich wel een positief effect van tariefregulering), dan kan dit ten koste kunnen gaan van de kwaliteit van de dienstverlening doordat er minder uren aan een zaak kunnen worden besteed.

Nu is de kwaliteit van de juridische dienstverlening in de afzonderlijke case study’s lastig te meten, geven de onderzoekers aan, al is er in zowel Nederland, Duitsland als Zweden sprake van kwaliteitsproblemen. En als de mate van kwaliteit ondoorzichtig is voor de consument, zal concurrentie vooral op prijs plaatsvinden. Dit kan weer leiden tot het aanbieden van advocaatdiensten onder de kostprijs, wat eveneens een risico voor de kwaliteit kan inhouden.

Ook brengt tariefregulering niet per se meer duidelijkheid met zich mee over wat juridische dienstverlening mag kosten. Uit de vergelijkingen met Duitsland en het Nederlandse notariaat blijkt dat deze vorm van transparantie vooral verbetert voor ‘partijen die veelvuldig met juridische procedures in aanraking komen, zoals de advocaat zelf, grote bedrijven en de overheid. Voor consumenten zorgt tariefregulering in de bestudeerde casestudy’s niet voor een vergroting van de prijstransparantie’.

Verder hebben de onderzoekers in de case study’s geen verbanden gevonden tussen tariefregulering en een verbetering van verzekerbaarheid. De opinie in Duitsland is weliswaar dat de verzekerbaarheid groot is, maar dit wil nog niet zeggen dat de invoering van tariefregulering in Nederland hetzelfde effect zal hebben.

>Tot slot is het de vraag of regulering inderdaad meer innovatie en concurrentie in de branche teweeg zal brengen, zoals het ministerie verwacht. In het geval van lagere tarieven en daarmee lagere winstmarges zouden advocaten andere verdienmodellen moeten ontwikkelen, maar uit de casestudy Duitsland blijkt in ieder geval niet dat tariefregulering tot meer innovatie en concurrentie heeft geleid.

Al met al is het volgens de onderzoekers mogelijk dat er ook zonder tariefregulering een systeem kan ontstaan met minimumtarieven, waarvan het Zweedse model een voorbeeld is. Hier zijn de tarieven in de gesubsidieerde rechtsbijstand namelijk maatgevend voor de vergoeding van juridische bijstand. Tariefregulering brengt hoe dan ook geen concrete voordelen, stelt Pro Facto: ‘De belangrijkste conclusie die uit de vergelijking kan worden getrokken, is dat in geen van de bestudeerde stelsels de belangrijkste problemen – namelijk het niet transparant zijn van prijs en kwaliteit – wordt opgelost.’

Omdat de commissie Wolfsen momenteel bezig is met een onderzoek naar het gefinancierde rechtsbijstandstelsel, acht huidig staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Dijkhoff het momenteel ‘niet opportuun een nadere standpuntbepaling in te nemen’ naar aanleiding van dit onderzoek.

WODC: sturing van de Nationale politie

Sinds 1 januari 2013 heeft Nederland een nationale politie. De vorming van de Nationale Politie is een ingrijpende operatie, wellicht zelfs een van de grootste reorganisaties binnen de rijksoverheid ooit. Zeker is dat de oprichting van de Nationale Politie veruit de grootste publieke organisatie in ons land heeft opgeleverd. De Nationale Politie bestaat uit 60.000 fte en heeft een jaarlijks budget van 5 miljard euro.

In vergelijking met de vorige politieorganisatie is het gezag over de politie onveranderd gebleven. Het beheer is wel veranderd. Waar dat eerst bij de korpsbeheerder was gelegen (de burgemeester van doorgaans de grootste gemeente binnen een politieregio), is dat onder de Nationale Politie de minister van Veiligheid en Justitie geworden.

De vormgeving en sturing van het beheer van de Nationale Politie is een belangrijk thema bij het ontstaan van de nieuwe relaties tussen de minister van Veiligheid en Justitie en de Nationale Politie. De politietop en de top van het ministerie zoeken in de nieuwe juridische en feitelijke constellatie naar nieuwe verhoudingen die worden aangeduid als 'modernisering sturing financieel beheer politie', en die zich richt op de ontwikkeling van een modern sturings- en beheersingskader. De vraag is hoe dat eruit moeten komen te zien. Om die vraag te beantwoorden hebben politie en ministerie besloten een aantal gezamenlijke werkbezoeken bij (vergelijkbare) organisaties af te leggen om een gedeeld referentiekader op te bouwen voor het beantwoorden van die sturingsvraag. Ter voorbereiding daarvan is een werkdocument nodig waarin een theoretische inkadering wordt aangeboden. Dat werkdocument is door Pro Facto opgesteld.

Chantal Ridderbos-Hovingh

uw contactpersoon
Chantal Ridderbos-Hovingh

Chantal is voor dit onderwerp onze contactpersoon.
Meer informatie over haar vindt u hier.
050 313 98 53

Neem contact op met Chantal

Zoeken