Jaarlijks worden ongeveer 500 vluchtelingen uitgenodigd om naar Nederland te komen. Het gaat hierbij om vreemdelingen die niet terug kunnen naar hun land van herkomst. Tot 1 juli 2011 werden deze 'hervestigde' vluchtelingen gedurende maximaal zes maanden opgevangen in een asielzoekerscentrum in Amersfoort. Daarna betrokken de vluchtelingen hun woning in gemeenten. Sinds 1 juli 2011 worden hervestigde vluchtelingen direct geplaatst in gemeenten. Het ontwerp van deze beleidswijziging is opgenomen in het 'Implementatieplan Directe plaatsing van uitgenodigde vluchtelingen in gemeenten'.
Pro Facto heeft in opdracht van het WODC een onderzoek uitgevoerd naar deze 'directe plaatsing' van hervestigde vluchtelingen in gemeenten. De vraag die centraal stond in dit onderzoek was hoe de directe plaatsing en begeleiding van hervestigde vluchtelingen in gemeenten in de praktijk verloopt, zowel inhoudelijk als financieel, hoe deze uitvoeringspraktijk beoordeeld wordt door betrokken partijen en of zich daarbij knelpunten voordoen. Het resultaat van het onderzoek is op 26 april 2013, vergezeld van een reactie van de staatssecretaris op het rapport, aangeboden aan de Tweede Kamer.
In het rapport wordt geconcludeerd dat de directe plaatsing en begeleiding van hervestigde vluchtelingen in gemeenten, los van enige aandachtspunten, in de praktijk over het algemeen goed verloopt en door betrokken partijen over het algemeen ook als positief wordt ervaren. Op een aantal punten wijkt de praktijk af van het plan en ervaren betrokken partijen daarom enige problemen. Enkele belangrijke bevindingen die nopen tot aanpassing van het implementatieplan of de uitvoeringspraktijk zijn:
- Vluchtelingen kunnen bij aankomst in Nederland door problemen met de apparatuur van de IND en problemen met de registratie van persoonsgegevens, vaak niet direct beschikken over een (correcte) verblijfspas. Hierdoor lopen gemeenten, maatschappelijke organisaties en hervestigde vluchtelingen tegen problemen aan met betrekking tot het inschrijving in de GBA, het voldoen aan de identificatieplicht, het openen van een bankrekening, het overzetten van de ziektekostenverzekering en het aanvragen van toeslagen, kinderbijslag en AOW.
- Doordat vluchtelingen vaak niet beschikken over een (correcte) verblijfspas slagen gemeenten er niet om de ziektekostenverzekering van de vluchteling die wordt aangeboden door het COA om te zetten in een reguliere verzekering. In de praktijk is daarom afgesproken dat de ziektekostenverzekering via het COA doorloopt tot de verzekering is overgesloten door de gemeente.
- In een klein aantal gemeenten is door gemeenten of het Bureau Medische Advisering (BMA) geen huisarts geregeld voor de hervestigde vluchteling. Dit brengt medische risico's met zich mee voor de vluchteling.
- Een belangrijk punt van aandacht betreft de beperkte kennis van gemeenten van de medische toestand van hervestigde vluchtelingen. De informatie die hierover in het overdrachtsdossier is opgenomen is erg globaal van karakter. Soms mist informatie in het overdrachtsdossier (die wel beschikbaar is in het medisch dossier) die relevant is voor de wijze van huisvesting en de kwaliteit van de eerste opvang door de gemeente en de maatschappelijke organisatie.
De ervaringen van gemeenten en andere betrokkenen met de uitvoering van het beleid dat van kracht is sinds juli 2011 zijn relatief pril. Het doen van uitspraken over de effectiviteit van het beleid is (nog) niet mogelijk. Wel kan worden gezegd dat gemeenten sinds de beleidswijziging beter te spreken zijn over de samenwerking met het COA, meer inspanningen dienen te verrichten voordat vluchtelingen geplaatst worden in de gemeente en dat maatschappelijke organisaties, met name in het begin, intensievere begeleiding aanbieden aan hervestigde vluchtelingen. Ditzelfde kan worden geconcludeerd wanneer de plaatsing van hervestigde vluchtelingen wordt vergeleken met de plaatsing van andere statushouders.
Klik hier om het rapport te downloaden en hier voor de beleidsreactie van de minister aan de Tweede Kamer.