De Wet BIG reguleert de belangrijkste beroepen in de zorg door opleidingseisen, registratie en titelbescherming. Verder bevat de wet enkele kwaliteitsbepalingen en een regeling van het tuchtrecht. Als 'registratiewet' vervult de wet een belangrijke functie in het waarborgen van deskundigheid in de zorg. Het 'BIG-register' en de regeling van 'voorbehouden handelingen' zijn desondanks (te) weinig bekend. De regeling van het tuchtrecht is aan herziening toe om de toekomstbestendigheid van het tuchtrecht te garanderen. Dit blijkt uit de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Een dertigtal aanbevelingen wordt gedaan om de wet te actualiseren.
Wet BIG
De Wet BIG, ruim vijftien jaar oud, is gericht op het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en het beschermen van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen in de gezondheidszorg. Hoe effectief is de Wet BIG nog in de bescherming van de patiënt/burger? Deze tweede evaluatie van de wet heeft zich gericht op deze vraag van doelbereiking en de toekomstbestendigheid van de Wet BIG.
Bevindingen
De registratie van beroepen functioneert op zichzelf goed, maar het BIG-register blijkt slechts een beperkte betekenis te hebben voor burgers/patiënten. De ambitie dat via het register de kwaliteit van de zorg voor de burger en patiënt beter te beoordelen zou zijn, is nog steeds niet gerealiseerd. De toegankelijkheid en vindbaarheid van het BIG-register moeten daarom drastisch worden verbeterd. De beperkte toegankelijkheid van het BIG-register voor de patiënt wordt gecompenseerd door het gebruik ervan door zorginstellingen en verzekeraars, die aan de hand van het BIG-register de bevoegdheden van de beroepsbeoefenaar kunnen controleren. Verder is er aanleiding de invoering van de erkenning van nieuwe beroepen beter te faciliteren. De indeling in de klassieke zorgberoepen sluit niet meer aan op de complexe werkelijkheid van de functies in de zorg.
Kernstuk van de wet is de regeling van aan bepaalde beroepen (meestal de arts, tandarts of verloskundige) voorbehouden handelingen. Onbevoegden mogen deze niet verrichten (bijv. chirurgische ingrepen). Deze regeling blijkt in de praktijk bij opvallend veel beroepsbeoefenaren weinig bekend. Het zijn daarentegen inmiddels de zorginstellingen die vaker dan ten tijde van de vorige evaluatie protocollen en richtlijnen opgesteld hebben en bevoegdheden of deskundigheid bewaken. Een knelpunt is de reikwijdte van de regeling voorbehouden handelingen. Een restrictieve interpretatie van het begrip voorbehouden handeling – zo vallen tot nu toe cosmetische handelingen zonder medisch doel niet onder de wet – zorgt ervoor dat niet alle handelingen die lichamelijk risicovol kunnen zijn onder de regeling vallen.
Dat de beroepenstructuur en de regeling van voorbehouden handelingen niet altijd bekend zijn voor de patiënt of soms zelfs zorgprofessionals, doet niets af aan de betekenis daarvan voor het op meer structurele waarborgen van voldoende deskundigheid in de zorg. De Wet BIG is een onderdeel van een meer omvattende structuur van kwaliteitsborging, waaronder eindtermen van het onderwijs en concurrentie om kwaliteit op de markt. De beroepenregulering en de regeling van voorbehouden handelingen uit de Wet BIG spelen in deze kwaliteitsregulering een belangrijke rol.
Ten slotte blijkt de normontwikkelende en corrigerende werking van het tuchtrecht onvoldoende tot zijn recht te komen. De betekenis van het tuchtrecht lijkt de afgelopen decennia steeds meer af te nemen. Oorzaken hiervan zijn onder andere dat bij normontwikkeling ook andere instanties een belangrijker rol zijn gaan spelen, de 'verkeerde' zaken bij de tuchtrechter terecht komen en de IGZ dit instrument minder benutte, mede in het licht van andere handhavingsmogelijkheden via het bestuursrecht. Een grondige herziening van het tuchtrecht is daarom noodzakelijk om de effectiviteit en gezag van de tuchtrechtspraak voor de lange termijn te verbeteren.
Het evaluatieonderzoek
De Wet BIG is in opdracht van ZonMw geëvalueerd door een samenwerkingsverband van Pro Facto, de Universiteit van Utrecht en de Rijksuniversiteit Groningen. Prof.dr. Heinrich Winter (Pro Facto) was de projecleider. Het onderzoek bestond uit juridische en empirische onderzoeksmethoden. In het empirisch onderzoek zijn naast interviews met verschillende stakeholders, zoals het BIG-register, het Openbaar Ministerie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg, vragenlijsten uitgezet onder beroepsgroepen, zorginstellingen, consumenten, leden van de tuchtcolleges, advocaten, organisaties en verzekeraars. Omdat het een tweede evaluatie betrof konden de empirische uitkomsten worden vergeleken met de eerste. De juridische analyse heeft zich met name toegespitst op de ontwikkelingen die zich sinds de eerste evaluatie in de wet en de uitvoeringsregelingen hebben voorgedaan en ontwikkeling van de wetgeving als geheel.
Klik hier om het rapport te downloaden.