De Wet foetaal weefsel – op 1 september 2002 in werking getreden – beoogt te waarborgen dat op zorgvuldige wijze met foetaal weefsel wordt omgegaan. Als algemeen uitgangspunt geldt terughoudendheid bij het gebruiken van foetaal weefsel. Het bewaren en gebruiken van foetaal weefsel na een abortus (provocatus of spontaan) is slechts toegestaan voor doeleinden binnen de gezondheidszorg en onder strikte voorwaarden.
De hoofdvraag van het door Pro Facto uitgevoerde evaluatieonderzoek was hoe de wet in de praktijk functioneert, hoe degenen die met de wet te maken hebben ermee omgaan en of dat overeenkomstig de bedoeling van de wet is. Daarnaast was een vraag of de wet duidelijk en werkbaar is en of er onbedoelde effecten of knelpunten zijn. Beantwoording gebeurde aan de hand van de volgende deelvragen: in welke mate en waar wordt foetaal weefsel in de praktijk bewaard en gebruikt, en voor welke doeleinden? hoe verloopt de toepassing van de wet? doen zich knelpunten of problemen voor? heeft de wet (ongewenste) (neven)effecten? geven de bevindingen, gezien de doelstelling van de wetgever, reden tot aanpassing van de wet ten aanzien van definities, procedures of anderszins?
Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met Met Recht. Klik hier om het rapport te downloaden. Het rapport is ook in boekvorm uitgegeven:
E.T.M. Olsthoorn-Heim, H.B. Winter, Th.A.M. te Braake, A. Middelkamp, W. Beekhuizen
Evaluatie Wet foetaal weefsel
ZonMw, programma evaluatie regelgeving, deel 25
ISBN: 978-90-5763-099-6