De Embryowet blijkt een goed evenwicht te realiseren tussen respect voor menselijk leven en waardigheid enerzijds en het belang van de genezing van ziekten en het welzijn van minder vruchtbare paren anderzijds, zo blijkt uit onderzoek van Pro Facto in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam (AMC) en de Universiteit Maastricht. Maar de evaluatie laat ook een aantal knelpunten zien. Voor de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) is het nog te vroeg om een oordeel over het bereiken van de doelstellingen te geven, omdat de donorkinderen die het betreft nog niet oud genoeg zijn. Wel laat de wetsevaluatie knelpunten in de uitvoeringspraktijk zien.
De Embryowet, in werking getreden op 1 september 2002, stelt grenzen aan handelingen met geslachtscellen en embryo's. Deze algemene doelstelling van de wet wordt gerealiseerd, maar bij de evaluatie zijn ook knelpunten gesignaleerd, waarvan een deel ook al in de eerste evaluatie is geconstateerd. De onderzoekers stellen dat het verbod op het creëren van embryo's voor wetenschappelijk onderzoek nog steeds een belemmering vormt voor het uitvoeren van dergelijk onderzoek. Met name het belang van preklinisch embryo-onderzoek als onderdeel van de verantwoorde introductie van nieuwe voortplantingstechnieken zou aanleiding moeten zijn dit verbod op te heffen.
In de praktijk blijken de regels die gesteld worden door de Embryowet goed nageleefd te worden. Het door de beroepsgroepen opgestelde modelreglement bewijst zijn waarde, doordat dit reglement in instellingsprotocollen of kwaliteitssystemen is vertaald. Onderdelen van het modelprotocol zijn echter gedateerd en behoeven actualisatie.
De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) is in werking getreden op 1 juni 2004 en stelt kinderen die zijn ontstaan uit donorgameten of -embryo's vanaf hun zestiende levensjaar in staat persoonsidentificerende gegevens over hun donor te ontvangen. De wet heeft de anonimiteitswaarborg voor donoren dus laten vervallen. Dit heeft in eerste instantie geleid tot een afname van het aantal donoren, hoewel dat aantal enkele jaren na inwerkingtreding van de Wdkb weer licht is toegenomen. Omdat wensouders via andere wegen (zoals via het informele circuit op internet, familie/vrienden of het buitenland) zelf donoren hebben weten te vinden, zijn de wachtlijsten voor donorzaad evenwel niet toegenomen.
Wel laat de evaluatie een aantal knelpunten zien in de uitvoeringspraktijk. Een voorbeeld daarvan is de opeenstapeling van taken die de Stichting Donorgegevens heeft. De vraag is of deze stichting over voldoende tijd en middelen beschikt om deze taken volledig uit te voeren en hoe uitgebreid dat door de stichting zou moeten gebeuren. Het gaat hier bijvoorbeeld om de begeleiding van donor en donorkind.
Het onderzoek in opdracht van ZonMW is uitgevoerd onder leiding van Heinrich Winter. Namens Pro Facto waren Nicolette Woestenburg en Charlotte Akerboom verantwoordelijk voor de uitvoering. De andere leden van onderzoeksteam waren:
- prof. mr. J. (Johan) Legemaate, hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam en het AMC;
- prof. dr. G.M.W.R. (Guido) de Wert, hoogleraar biomedische ethiek verbonden aan de Universiteit Maastricht;
- dr. W.J. (Wybo) Dondorp, senior-onderzoeker biomedische ethiek aan de Universiteit Maastricht;
- mr. dr. M.C. (Corrette) Ploem, universitair docent gezondheidsrecht, Universiteit van Amsterdam en het AMC.